Invalshoek 3: Kunstenaar en opdrachtgever politieke en economische macht:

Waarover gaat invalshoek 3 in de cultuur van het moderne?

Bij invalshoek 3 gaat het vooral over de rol en de positie van de kunstenaar. Hij is niet langer afhankelijk van de traditionele opdrachtgevers zoals de kerk en de staat. Daardoor is ook sterk de functie van kunst sterk veranderd. In de loop van de tijd is kunst steeds meer een uitdrukking geworden van denkbeelden over ontwikkelingen in de samenleving. De kunstenaar voelt zich een spreekbuis voor levende ideologieën, ze hebben een taak. Daarbij is volop geëxperimenteerd met nieuwe technieken en materialen. Hierdoor zijn ook de opleidingen van de kunstenaars veranderd. Academies zijn niet langer instituten waar je volgens een bepaald ideaal kunst leert maken, maar eerder een laboratorium waar kunstenaars kunnen experimenteren met diverse uitingsvormen van kunst.

 

Wat ga je doen met de probleemstellingen en onderzoeksvragen?

Het is de bedoeling dat je voor je presentatie in staat bent een probleemstelling te onderbouwen. Daarvoor begin je met het oplossen van de onderzoeksvragen. Zodra je de antwoorden op deze vragen hebt gevonden, heb je de noodzakelijke informatie verzameld om je probleemstelling te onderbouwen. Je moet nog wel de informatie op de juiste manier bij elkaar voegen. Dit is de basis voor je presentatie.

 

Probleemstelling 3.1

Maatschappelijke verhoudingen staan ter discussie (bijvoorbeeld socialisme, nationalisme versus internationalisme, eerste feministische golf en emancipatie van de vrouw).

 

Onderzoeksvragen

a.       Waarom spreekt men over een breukvlak in het begin van de twintigste eeuw?

b.       In welke opzichten is er sprake geweest van een breukvlak?

c.       Welke kunststromingen zetten zich af tegen de gevestigde orde? Welke middelen gebruiken zij daarbij? Wat is het onderwerp van het protest?

d.       Maak een begrippennet met de volgende begrippen: Internationalisme – Socialisme – Bauhaus; De Stijl; Constructivisme. (Laat daarbij zien op welke manieren deze begrippen verband houden met elkaar.)

e.       Maak een begrippennet met de volgende begrippen: Nationalisme – Futurisme.

f.        Leg uit hoe de eerste feministische golf ontstond en in welk opzicht de emancipatie van de vrouw daardoor ondersteund werd.

 

Trefwoorden

Internationalisme, nationalisme, communisme, socialisme, Bauhaus, De Stijl, Constructivisme, Futurisme, universele stijl, De Internationale stijl, entartete kunst, sociaal realisme, Leni Riefenstahl: Triumf des Willens, Eisenstein: Pantserkruiser Potemkin; Eerste feministische golf; Emancipatie van de vrouw; Aletta Jacobs; vrouwenkiesrecht.

 

Probleemstelling 3.2  LET OP is als voorbeeldopdracht uitgewerkt onderaan

Opleiding: ontstaan van niet-traditionele academies met een onderzoekende, experimentele houding (bijvoorbeeld Bauhaus); zelfstandige gezelschappen (podiumkunsten).

 

Onderzoeksvragen

a.       Hoe heeft de opleiding van kunstenaars er aan het eind van de negentiende eeuw in Frankrijk uitgezien?

b.       Waarom zijn er in het begin van de twintigste eeuw andere dan de traditionele academies ontstaan?

c.       Wat is het Bauhaus?

d.       Wat zijn de doelstellingen / ideëen van het Bauhaus?

 

Trefwoorden

Académie des Beaux-Arts, de Salon, Prix de Rome, Bauhaus, experimentele houding.

 

Probleemstelling 3.3

Opdrachtgevers: mecenaat en particuliere verzamelaars (bijvoorbeeld Helene Kröller-Müller) steunen de onafhankelijkheid en hun zoeken naar nieuwe mogelijkheden; ‘derden’ organiseren optredens en tournees (bijvoorbeeld Sergei Diaghilev); kunstgalerieen. 

 

Onderzoeksvragen

a.     Wie zijn de opdrachtgevers geweest in de 19e eeuw en wie worden de opdrachtgevers in de 20ste eeuw? Waarom zie je daarin verschillen tussen de 19e eeuw en de 20ste eeuw?

b.     Welke rol hebben de verzamelaars van avant-garde kunst gehad ten aanzien van de ontwikkeling van deze kunst? Onderzoek hiervoor de rol van Gertrude Stein en Helene Kröller-Müller voor de avant-garde kunstenaars die zij verzamelden. (Mecenaat).

c.     Wat heeft Diaghilev voor de kunstenaars - die hij rond Les Ballets Russes heeft verzameld – precies betekend?

d.     Beschrijf aan de hand van een productie van Diaghilev, welke kunsten hierin een rol vervullen en leg uit hoe de veschillende kunstdisciplines met elkaar verbonden zijn. Hoe heeft men samengewerkt?

e.     Beschrijf hoe de ontwikkeling is verlopen van de Salons naar de Salon des Refusées in Parijs.

f.      Leg uit waar avant-garde beeldende kunstenaars in het begin van de twintigste eeuw hun werk kunnen tonen?

 

Trefwoorden

Verzamelaars, opdrachtgevers, mecenas, galerieën, avant-garde kunst. Diaghilev, Les Ballets Russes. Salon, Salon des Réfusées, galerieën.

 

Probleemstelling 3.6:

Politiek en kunst: propaganda en/of kritiek; verboden kunst (bijvoorbeeld Entartete Kunst).

 

Onderzoeksvragen

a.     Leg uit aan de hand van de ontwikkeling van het werk van Malevich, op welke manier avant-garde kunst tijdens de Russische revolutie eerst werd omarmd en daarna werd verboden.

b.     Beschrijf aan de hand van de Russische kunst, op welke manieren deze kunstenaars de Russische revolutie via hun voorstellingen/vormgeving. Laat twee concrete voorbeelden van propaganda-kunstwerken zien: de film Pantserkruiser Potemkin (met de Odessa trappen-scene) van Sergei Eisenstein en het monument voor de derde internationale van Valdimir Tatlin.

c.     De regiseur Leni Riefenstahl wordt beschouwd als een belangrijke persoon voor de propaganda van Hitler. Op welke manier heeft zij met cinematografische middelen propaganda gemaakt in de ‘Triumpf des Willens’?

d.     Charles Chaplin bekritiseerde Hitler in zijn parodie: The Great Dictator. Leg uit hoe hij met spel, zijn mimiek en gestiek kritiek uitoefende.

e.     Oskar Schlemmer was een van de entartete kunstenaars. Op welke manier zette hij zijn creativiteit in om tijdens de tweede wereldoorlog kunst te blijven maken? (Fensterbilder)

 

Trefwoorden:

Malevich, Suprematisme; Odessa trappen; Sergei Eisenstein; Vladimir Tatlin; Leni Riefenstahl; Charles Chaplin; Oskar Schlemmer – Fensterbilder.

 

Bronnen

Groots en meeslepend, 6 vwo bundel kunstgeschiedenis.

Van beroep kunstenaar, 6 vwo bundel kunstgeschiedenis, thema 2001.

De strijd tussen academie en avant-garde in de 19de eeuw, bronnenbundel.

De bespiegeling, bladzijde 148 en volgende.

 

 

Voorbeeldopdracht invalshoek 3: kunst en opdrachtgever; politieke en economische macht

Bij invalshoek 3 gaat het onder andere over de rol van de opdrachtgever en de positie van de kunstenaar ten opzichte van hem. De kunstenaar is een zelfstandige ondernemer geworden die vrij is om uitdrukking kan geven aan zijn eigen denkbeelden. Dat geeft hem ook veel meer mogelijkheden te experimenteren met nieuwe technieken en materialen. Probleemstelling 3.1 gaat over opleidingen waar geëxperimenteerd kan worden en over initiators die vernieuwende jonge kunstenaars weten te stimuleren.

Alle opdrachten hieronder moet je uitwerken, ook de onderzoeksvragen. Er staat daarbij echter wel al een gedeelte van de bronnen aangegeven.

 

Probleemstelling 3.2

Opleiding: ontstaan van niet-traditionele academies met een onderzoekende, experimentele houding (bijvoorbeeld Bauhaus); zelfstandige gezelschappen (podiumkunsten).

Om je met deze stelling op gang te helpen zijn hieronder drie onderzoeksvragen geformuleerd. De antwoorden op deze vragen en de bijbehorende illustraties verschaffen je voldoende informatie om je een idee te geven van de werkwijze rond kunstenaars die aan het Bauhaus verbonden zijn geweest.

 

Onderzoeksvraag 1

Hoe heeft de opleiding van kunstenaars er aan het eind van de negentiende eeuw in Frankrijk uitgezien?

 

“Andere dan de traditionele academies …”. Dit gedeelte uit de probleemstelling wijst er op dat er grote veranderingen plaatsvinden in de opleiding van kunstenaars.

In de negentiende eeuw is de Académie des Beaux-Arts een machtige groep van veertig beeldende kunstenaars en componisten geweest, die door de staat is ingesteld om het niveau en de kwaliteit van de kunstopleidingen te bewaken. Op de koninklijke kunstopleiding, de Ecole des Beaux- Arts, is de klassieke kunst het ideaal. Vernieuwende creatieve ideeën en experimenten met moderne materialen worden niet toegestaan. De leden van de Académie des Beaux-Arts leiden de kunstopleidingen niet direkt, maar in hun privé- ateliers hebben zij als ‘meester’ begaafde leerlingen in dienst die zij voorbereiden op het toelatingsexamen van de Ecole.

 

Leden van de Academie brachten adviezen uit aan de regering over kwesties van kunstpolitiek, overheidsopdrachten en staatsaankopen. Zij namen zitting in jury's die regelmatig hun oordeel gaven over werk van studenten, zij wezen medailles toe en kozen de winnaars van de grote Prix de Rome wedstrijden. Zij hadden de macht werk toe te laten (of af te wijzen) voor de Salontentoonstellingen en kenden de Salonprijzen toe die bepalend waren voor een prominent kunstenaarschap. (….)

Als studenten eenmaal toegelaten waren tot de Ecole dan werden zij aan banden gelegd in een star systematisch programma dat bedoeld was om hen stap voor stap te bevorderen tot het ultieme doel: de grote wedstrijd voor de Prix de Rome. Voorbereiding op deze competities werd het hoofddoel van het lesgeven. Het academisch onderwijs werd zo een cirkelgang: academische professoren leerden studenten om die technische kwaliteiten, die stijl te ontwikkelen die hun de stemmen van academische juries in academische wedstrijden zouden opleveren en die in hun latere carrière de goedkeuring van academische Salonjury's zou verwerven. Zo'n gesloten systeem moest wel elke individualiteit in de kiem smoren.

 

Uit: Lorenz Eitner, An outline of 19th century European Painting, New York 1987.

Onderzoeksvraag 2

Waarom zijn er in het begin van de twintigste eeuw andere dan de traditionele academies ontstaan?

 

In het begin van de twintigste eeuw is de kunstenaar niet langer afhankelijk van de traditionele opdrachtgevers zoals kerk en staat. Daardoor is ook de functie van kunst sterk veranderd. Kunst is steeds meer een uitdrukking van denkbeelden over ontwikkelingen in de samenleving geworden. De kunstenaar voelt zich een spreekbuis voor levende ideologieën, ze hebben een taak. Daarnaast krijgt de student aan een acadamie steeds meer de gelegenheid zijn eigen mogelijkheden en talenten te ontplooien. Hierdoor zijn de opleidingen van kunstenaars veranderd. Academies zijn niet langer instituten waar je volgens het klassieke ideaal kunst leert maken, maar eerder een laboratorium waar kunstenaars kunnen experimenteren met diverse uitingsvormen van kunst.

 

Opdracht

Geef antwoord op de volgende vragen:

-       Welke belangrijke veranderingen vinden plaats in de opvattingen over de rol van de kunstenaar?

-       Wat heeft die veranderende rol voor gevolgen voor de manier waarop kunstenaars worden opgeleid?

 

Lees ook onderstaande bronnentekst om inzicht te krijgen in de vragen hierboven.

 

De kritieke tijd rondom de Eerste Wereldoorlog gaf de mens een dikwijls verbijsterend gevoel van onmacht. De sterken van geest echter - zij die creatiever waren dan de machtigen der aarde, die op elkanders vernietiging aanstuurden - lieten de hoop niet varen nog eens een bewoonbare wereld te zien ontstaan. Dit missionaire gevoel leefde vooral bij een aantal kunstenaars dat met oneerlijke kunst in een oneerlijke wereld wilde breken. Wanneer men werkelijk tot een "stijl" zou kunnen komen, tot zuivere vormgeving, zou daarvan een zuiverende invloed op de gehele samenleving uitgaan. Geen stilistisch dictaat dus, maar een geesteshouding. Men kan zich voorstellen hoe hoopvol in 1919 de stemming was onder de pioniers, die de esthetica in de herbouwgedachte centraal plaatsten. In het begin van dat jaar kreeg de architect Walter Gropius de leiding van een instituut te Weimar dat uit de fusie van een kunstacademie en een kunstnijverheidsschool was ontstaan.

 

Uit: P.J. Bouman, Cultuurgeschiedenis van de 20ste eeuw, Utrecht 1964.

 

 

Onderzoeksvraag 3

Wat is het Bauhaus?

 

Lees onderstaande teksten en maak de bijbehorende opdrachten.

Wanneer Gropius in 1919 in functie treedt als directeur, verenigt hij beide scholen onder de naam Das Staatliche Bauhaus Weimar. Deze samensmelting is van belang omdat ermee duidelijk wordt gemaakt dat het hoofddoel van de school de eenheid van kunst en ambacht zou zijn.
Volgens Gropius dienen kunstenaar en architect ambachtelijke vaardigheid te hebben. Bovendien moeten zij de theorie van vorm en vormgeving beheersen. De traditionele scheiding tussen kunstenaars en ambachtslieden wil Gropius ongedaan maken. Een gebouw dient het resultaat te zijn van collectieve activiteit, waarbij iedere kunstenaar-ambachtsman zijn aandeel in het grote geheel levert. Hij is een voorstander van teamwork bij het bouwen, meubelmaken, pottenbakken en bij alle andere kunsten die in relatie tot de architectuur staan. Ook fabrieksmatige productie krijgt een plaats in het leerplan. Gropius was geen tegenstander van de toenemende betekenis van de machine bij de vervaardiging van mooie voorwerpen. Hij probeert de machine ondergeschikt te maken aan de wil van de creatieve ontwerper. Het is dikwijls een punt van kritiek geweest dat zijn leerlingen een handwerk moeten beheersen en zich tegelijkertijd met industriële productie bezighouden.

 

Uit: Elseviers Encyclopedie van de moderne architectuur, Amsterdam, Brussel 1967.

 

Oscar Schlemmer is van 1920 tot 1929 als docent verbonden geweest aan het Bauhaus. Deze beeldende kunstenaar is ook danser en choreograaf. Zijn veelzijdigheid komt tot uiting in de cursus ‘de mens’. Deze cursus is een programma dat historie, psychiatrie en choreografie verbindt aan anatomische kennis en naakttekenen. De mens wordt hierin beschouwd in zijn uiterlijke verschijning: in omtrek en ruimte omschreven door de eenvoudigste lijn.

 

Opdracht

Zoek diverse tekeningen en foto’s op van het Triadische ballet*.

Bekijk de afbeeldingen aandachtig en maak een kijkopdracht voor klasgenoten waarbij, voor zover dat mogelijk is, de volgende onderwerpen aan bod komen:

-        Breuk met de academische balettraditie.

-        Trias: drie-eenheid van vorm, kleur en beweging.

-        Bewegingsmachines.

-        Danswiskunde.

 

* Als je een videoband van het Triadische ballet kunt vinden, verdient dat natuurlijk de voorkeur. Vraag de docent naar videovoorbeelden van het Triadisch Ballet.

 

Onderzoeksvraag 4

Wat zijn de doelstellingen of ideeën van het Bauhaus?

 

Lees onderstaande teksten en maak de bijbehorende opdrachten.

1            Het leerplan was gebaseerd op 'praktisch' en 'formeel' onderwijs. Het praktisch werk bestond uit het bestuderen van materialen en werkprocessen, terwijl het 'formele' onderwijs verdeeld was in drie onderdelen:
- waarneming: het bestuderen van de natuur en van materialen
- voorstelling: het bestuderen van geometrie, constructie, het kunnen tekenen en maken van modellen
- compositie: de studie van volume, kleur en ontwerp. De leerling moest drie cursussen doorlopen: de eerste was de beroemde Vorkurs, de basiscursus van zes maanden, die bedoeld was om de student te zuiveren van alle op conventionele wijze vergaarde kennis om hem vertrouwd te maken met de theorie en praktijk van de werkplaats. Het onderwijs in de werkplaats duurde drie jaar en werd afgesloten met het gezellendiploma. Alleen gezellen in het bezit van dit officiële vakdiploma mochten tenslotte de architectuurcursus volgen en hiervoor was een Bauhaus-onderzoeksafdeling opgezet.

 

2            Onder leiding van Gunta Stölzl werd de weefafdeling in feite een 'laboratorium' waar nieuwe ideeën werden beproefd en uitgeprobeerd en vele hiervan werden uiteindelijk overgenomen door de industrie. Want ondanks haar aandringen op de nodige vrijheid om te experimenteren en fundamenteel onderzoek te doen was haar benadering in wezen praktisch en veel van de ontwerpen die zij en haar getalenteerde studenten (onder andere Anni Albers) maakten, werden in feite opgepikt door Duitse fabrikanten, die samenwerkten met de Bauhauswevers met de bedoeling technieken te ontwikkelen om veel van deze experimentele ontwerpen in productie te brengen. De weefwerkplaats begon al gauw na de verhuizing naar Dessau een soort-gelijk commercieel succes te krijgen. In 'Bauhaus Weimar-Dessau' beschrijft Anni Albers hoe de studenten in Weimar 'amateuristisch en speels begonnen', maar naarmate zij met technieken, materialen, kleuren en texturen experimenteerden 'er al gauw een overgang plaatsvond van het vrije vormenspel naar een logische compositie'.

 

Uit: Gillian Naylor, The Bauhaus. Londen, NewYork 1968.

 

 

3            In 1922-23 hadden wij een wezenlijk andere voorstelling van wonen dan nu. Onze stoffen en weefsels mochten nog zwaarwichtige dichterlijke fantasieën zijn, een bloemenpatroon, een individuele beleving. (...) Geleidelijk trad een verandering in. Wij voelden hoe pretentieus deze op zichzelf staande afzonderlijke produkten waren. De rijkdom aan kleur en vorm werd ons te overheersend. De producten lieten zich niet meer inpassen en waren niet ondergschikt aan de woning. Wij probeerden eenvoudiger te werken, onze middelen gedisciplineerder te gebruiken, meer gericht op het materiaal, en doelmatiger te worden. Daarmee belandden wij bij de stoffen aan de meter, die ondubbelzinnig ten dienste stonden aan de ruimte en het woonprobleem.

 

Uit: Gunta Stölzl, Die Entwicklung der Bauhausweberei. In: Bauhaus 2, 1931.

 

Opdracht

Functionaliteit is een belangrijk uitgangspunt van het Bauhaus.

-       Leg aan de hand van bovenstaande teksten uit hoe functionele vormgeving in de opleiding wordt nagestreefd.

-       In bron 3 wordt duidelijk gemaakt dat experimentele benaderingen wel eens het functionele doel voorbij kunnen schieten. Leg dat uit.

-       Zoek in je eigen omgeving een object dat volgens jou zeer functioneel is … zou dit een voortbrengsel kunnen zijn van een Bauhaus-ontwerp? Geef argumenten waarom dat wel of niet het geval zou zijn.

-       Zoek een foto van een vormgegeven product en beschrijf de functionaliteit van de vorm en gebruikte materialen óf beschrijf de meest waarschijnlijke methode (het ontwerpproces) die is gebruikt om tot de vormgeving van dit product te komen.

 

 

Onderzoeksresultaten

Je hebt nu antwoorden geformuleerd op de onderzoeksvragen en deelvragen bij probleemstelling 3.1 “In het begin van de twintigste eeuw ontstaan er andere academies dan de traditionele academies. Er ontstaan ook zelfstandige gezelschappen rondom een persoonlijkheid”. Aan de hand van wat je hebt gevonden, formuleer je nu een antwoord op de probleemstelling waar je onderzoek mee is begonnen. Let er op dat je ook in je antwoord meeneemt dat je vanuit een bepaalde invalshoek naar deze stelling hebt gekeken. De antwoorden op de deelvragen kun je daarbij gebruiken, maar het is ontoereikend om bij de onderbouwing van de probleemstelling alleen antwoorden op de deelvragen te geven.

Je noteert de onderbouwing van de probleemstellingen bij deze invalshoek in 1½ tot 2 A4’tjes getypte tekst. Daarnaast voeg je afbeeldingen toe die relevant zijn voor deze invalshoek. Deze informatie vormt het uitgangspunt voor je presentatie.

 

ã Palet CKV 2, aangepast op basis van de nieuwe eindtermen na 2022, door M.T. van de Kamp, 2024

 

terug naar cultuur van het moderne   -  verder naar invalshoek 4