Model kunstbeschouwen van het KPC:

 

Structuur:

 

                                                            Beleven                                                         <

V

Bestuderen

 

                                                     analyse >  < achtergrondinformatie                (opnieuw)

 

V

                                                         Begrijpen                                                         >

 

 

 

 

 

 

Inhoud: voorstelling, betekenis, boodschap

 

A: Voorstelling: waar gaat het kunstwerk over ?

B: Boodschap: wat heeft de kunstenaar daarover te vertellen ?

C: Abstrahering: in hoeverre suggereert het kunstwerk de werkelijkheid ?

 

 

Vorm: het waarneembare

 

D: Middelen: waarmee is het beeldend kunstwerk gemaakt ?

D 1: Licht: Lichtsoort, lichtrichting, gevolgen van het licht

D 2: Kleur: kleursoorten, kleurcontrasten

D 3: Ruimte: ruimtelijkheid, ruimtesuggestie

D 4: Vorm: vormcontrasten

 

E: Samenhang: hoe zijn de middelen geordend ? in de tijd en de ruimte

E 1: Compositie: compositiegrondvormen, gevolgen van ordening

E 2: Tijd: bewegingssuggestie; bewegend beeld, video, ict, performance

 

 

Functie: Met welk doel wordt het kunstwerk gebracht ?

 

F: Wat wil de maker (of opdrachtgever) of de beschouwer ermee bereiken ?

F 1:-    levensbeschouwelijk

     -     esthetisch

     -     politiek

     -     economisch

     -     educatief

     -     vermaak

     -     intercultureel

F 2: autonoom <> toegepast

 

 

 

Home                                terug naar beeldende vorming