ROMANTIEK EN REALISME IN DE 19de EEUW

 

HOOFDSTUK 1: MAATSCHAPPIJ IN DE 18de en 19de eeuw: DRIE REVOLUTIES

 

De Romantiek kan beschouwd worden als een stroming die reageerde op de strenge rationaliteit van de Verlichting. In de periode tussen 1750 en 1850 waren er veel grote omwentelingen.

 

1.1 De Amerikaanse revolutie

Zo was er sprake van de Amerikaanse revolutie: op 4 juli 1776 nam het Amerikaanse Congres de Onafhankelijkheidsverklaring aan en daarmee vocht deze kolonie zich vrij van Engeland. Dit vormde een vroeg voorbeeld van de dekolonisatie die nog tot ver in de twintigste eeuw zou voortduren. Het tijdperk van de kolonisatie in Europa was in de 18de en 19de eeuw nog volop bezig. Toch was deze ontwikkeling in Amerika van groot belang omdat dit niet alleen een vrijvechten van een kolonie inhield, maar eveneens een voorbeeld werd van een moderne democratie. In het Europa van de 16de en 17de eeuw kwam dat niet veel voor (wel in Nederland in de 17de eeuw) en waren er vooral veel absolutistische vorsten.

 

1.2 De Franse revolutie

Een andere revolutie is de Franse revolutie van 14 juli 1789. De Bastille werd door het volk bestormd en zij eisten Liberté, Egalité en Fraternité. Lodewijk XVI en Marie-Antoinette regeerden als absolutistische vorsten. Zij vormden het zogeheten Ancien Régime en zij eisten veel geld van de burgers (belastingen) om zodoende hun luxueuze leven in Versailles te kunnen leiden. De burgers kwamen in opstand omdat zij het niet langer konden verdragen dat hun vorst zoveel geld opeiste; dat zij zo weinig rechten hadden (boeren werkten nog volgens het feodale stelsel) en dat het geld dat de vorst ontving voornamelijk aan overdreven luxe uitgegeven werd waar de burgers en boeren niet van mee konden genieten. Rond 1780 ontstond op deze manier bijna een bankroet voor de staat, waarop de koning probeerde nog meer belastinggeld te innen en toen was de maat vol. In een door de koning belegde bijeenkomst met de drie standen, werd op 5 mei in 1789 door de burgers geëist dat zij evenveel (politieke) rechten zouden krijgen als de adel. Dit werd inzet van een felle strijd, die ook via de kranten bij het volk bekend werd. Zo kon het grote volkse verzet ontstaan op 14 juli 1789 toen de Bastille bestormd werd. Kerk en staat werden in deze strijd eveneens gescheiden, en er ontstond een verklaring van de rechten van de mens en van de burger die veel lijkt op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring. De Franse grondwet werd aangepast en werd daarmee een van de eerste Europese geschreven constituties. Daarin werd het individu en zijn rechten centraal gesteld en burgers werden gelijk voor de wet. In plaats van behorend tot een van de standen, werd iedereen Fransman. Onze huidige democratie is gebouwd op deze idealen van de Franse Revolutie. Met de onthoofding van Lodewijk en Marie-Antoinette in 1793 leek het ancien regime tot het verleden te behoren. De idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap moesten nu volgens de Fransen in de rest van Europa ook doorgedreven worden. In 1794 moest de leider van de periode na de revolutie, Robespierre, zijn macht overdragen aan een militair – Napoleon Bonaparte – die een staatsgreep pleegde. Tussen 1799 en 1815 ontstond een militaire dictatuur geleid door de keizer (hij kroonde zichzelf in 1804 tot keizer) Napoleon. Napoleon draaide veel verworvenheden van de revolutie terug, de grondrechten werden door hem met voeten getreden en de invloed van de burgerij op de politiek werd wederom minimaal. Napoleon was in zijn hoogtijdagen heerser over nagenoeg het hele continent, behalve Rusland. De strijd tegen de Engelsen was niet voldoende om Napoleon te verdrijven, maar toen Napoleon het grote Rusland wilde innemen werd dat zijn ondergang. De keizer werd verbannen naar Elba, zijn terugkeer naar Frankrijk eindigde in de nederlaag bij Waterloo. Voor een tweede keer werd hij verbannen, nu naar het eiland Sint Helena waar hij in 1821 stierf.  

 

Het verlichtingsdenken van de Franse Revolutie was vooral gericht op politiek maatschappelijke verbeteringen zoals: Vrijheid, gelijkheid en burgerschap. Deze idealen uit de Verlichting zijn in onze eenentwintigste eeuwse maatschappij nog steeds belangrijke en inmiddels vrijwel universele maatschaven voor een moderne democratie. Een van de gevolgen van de ontwikkelingen in Frankrijk – met name door de strijd die men tegen Napoleon had moeten leveren – was dat er in Europa een toenemende tendens tot nationalisme ontstond. In de periode van de Romantiek wordt dit een belangrijk fenomeen, dat ook in de kunsten als invloed terug te vinden is.

 

1.3 Industriële revolutie

Toch waren er ook andere elementen aan de Verlichting: die waren meer gericht op rationalisme en natuurwetenschappelijke ontwikkelingen. In Engeland leidde deze ontwikkelingen tot de industriële revolutie: vanaf ca. 1750 kon met de komst van de stoommachine het industriële tijdperk zijn intrede doen. De wetenschap werd in deze periode zeer hoog gewaardeerd. Als gevolg van de wetenschappelijke en technische vindingen, zorgde deze industriële revolutie voor een ommekeer in de maatschappij: vanaf dan ontstond het kapitalistische systeem waarbij een paar rijke kapitalisten de macht (en het geld) in handen hadden en zij onderdrukten de massa (van zeer arme arbeiders).

 

De stoommachines gaven nieuwe mogelijkheden tot massaproductie van goederen, maar leidde eveneens tot nieuwe transportmogelijkheden (stoomtreinen, stoomschepen). Hierdoor konden de machinaal geproduceerde goederen naar de hele wereld getransporteerd worden. Een eerste aanzet tot globalisering is in feite hiermee ontstaan. Ook werd de wereld kleiner voor veel rijkere burgers: zij konden met stoomschepen overal naar toe. De ontwikkeling van het kapitalisme kreeg op deze manier vrij baan: de economische vrijheid, de industriële ontwikkelingen en de uitbreidingsmogelijkheden voor de handel zorgden hiervoor. Al met al leverde deze economische bloei slechts de happy few veel geld op, en daartegenover stond een grote groep arbeiders die onder erbarmelijke omstandigheden hun werk moesten uitvoeren. Dit leidde uiteindelijk tot een tegenreactie in de twintigste eeuw: het communisme en de ideeën van Marx en Engels. 

 

Bron: Erfgoed van Eeuwen - Paul Schneider

 

HOOFDSTUK 2: BEELDENDE KUNSTEN in de 19de eeuw

 

2.1 Helder, strak, streng, rationeel: neoclassicisme

In de beeldende kunsten wordt deze periode tussen ca. 1750 en 1850 gekenmerkt door het neoclassicisme. Dit zie je zowel terug in de schilderkunst, waarbij met name Ingres en David de lijnvoering  en de vorm van de tekening belangrijker vonden dan de kleur en de sfeer. Hun stijl van werken is erg precies en soms bijna fotografisch. De onderwerpen die zij afbeeldden zijn divers: zo schilderde Ingres veel portretten, maar hij liet zich ook inspireren door de schilderkunst uit de Renaissance (Odalisk). David schilderde vooral historische taferelen, en een van zijn beroemdste werken is het schilderij: de dood van Marat  (de afgebeelde persoon koos radicaal partij voor het vol en maakte zich daarmee minder geliefd bij gematigde groepen. Hij werd vermoord toen hij in bad zat)

 

In de beeldhouwkunst is Canova een belangrijke vertegenwoordiger van het neoclassicisme. Hij maakt beelden die sterk geïnspireerd zijn door de beelden uit de klassieke oudheid. Zijn beelden zijn glad, gepolijst en vaak frivool van karakter. Een van zijn beroemdste beelden is Amor en Psyche.

 

In de architectuur ontstond eveneens een ontwikkeling van neoclassicisme: Etienne-Louis Boullée en Claude-Nicolas Ledoux wilden terugkeren tot de klassieke oudheid en dit streven leidde tot een nieuwe bouwkunst waarin de eenvoud en duidelijkheid van de vormen centraal stonden.

 

 

2.2 Romantiek – 19de eeuw: 1815 - 1870

Deze ontwikkelingen riepen tegenreacties op. E en tegenreactie was bijvoorbeeld dat er een sterke tendens tot conservatisme opkwam. De wetenschap en techniek gingen alsmaar verder, maar maatschappelijk gezien kwam klasse in plaats van stand. Herstel van de orde van voor de Franse Revolutie, was een van de ideeën van de restauratiepolitiek. Orde, rust, status-quo, traditie en zekerheid werden belangrijk voor degenen die tot de nieuwe heersende klasse behoorden. Hierdoor ontstonden conflicten tussen degenen die behoudend waren en degenen die nieuwe wegen in wilden slaan.

 

In de kunst ontstond echter een andere ontwikkeling, die sterk gericht was op het individu: de kunstenaar sloeg de weg naar onafhankelijkheid in door zich te gaan richten op zijn eigen creativiteit; op de uniciteit van zijn eigen werk; op zijn verhouding tot de rest van de samenleving; over artistieke oprechtheid en integriteit; op het belang van expressiviteit en voorstelling; op de macht van de kunstenaar om verder te reiken dat logische denkprocessen en regionen te verkennen die buiten het bereik van het menselijk verstand liggen. Het verloop van de Franse Revolutie had laten zien dat een optimistisch geloof in het verstand en in de vooruitgang niet gerechtvaardigd waren. De romantiek in de kunst ontstond als gevolg van reeksen individuele reacties van kunstenaars op de situatie aan het begin van de 19de eeuw. De belangrijkste leidraad voor kunstenaars werd hun eigen innerlijke kompas. De kunstenaars uit de Romantiek wilden vooral hun eigen gevoelens uitdrukken; hun overtuigingen, hoop en vrees uitdrukken. De dichter Baudelaire merkte later op dat ‘de romantiek niet nauwkeurig te situeren is in onderwerpkeuze of exacte waarheid, doch uitsluitend in een manier van voelen’. Door deze ontwikkelingen kon er nauwelijks sprake zijn van een eenduidige stijl: daarom zie je zoveel verschillende stijlen in de romantiek. (bron: Algemene kunstgeschiedenis – Honour & Fleming)

 

De Romantiek ontstond als eerste in de literatuur (Duitse schrijvers als Goethe, Schiller, Heine). In de literatuur is het individuele, het eigen beleven dus het eerste te zien. Er verschijnen boeken waarin de belangrijkste inspiratiebronnen zichtbaar worden:

 

·          De ongerepte natuur

·          Reizen naar exotische culturen

·          De (eigen) geschiedenis/ het eigen verleden

·          Onbereikbare liefde

·          Persoonlijke religieuze belevingen

·          Dromen en nachtmerries

·          De Menselijke dramatiek, heldhaftigheid en emoties

 

2.3 Beeldend kunstenaars uit de 19de eeuw

In de beeldende kunst zie je deze inspiratiebronnen eveneens. Hieronder een reeks namen van kunstenaars uit de romantiek die toonaangevend zijn geweest.

 

Romantiek                               

Eugène Delacroix

Schilderde doorgaans heftige voorstellingen, met veel emotionele taferelen. Ook schilderde hij vaak exotische onderwerpen zoals hiernaast een schilderij met vrouwen in Algiers. In tegenstelling tot de schilders van het neoclassicisme, legde Delacroix juist niet de aandacht op vorm en lijn, maar op kleur en sfeer. Vincent van Gogh werd later geïnspireerd door het kleurgebruik van Delacroix.

 

Théodore Gericault

Het verhaal van het vlot van de Medusa is gebaseerd op een werkelijke situatie. Gericault heeft daaruit wel het meest dramatische moment gelicht: op het moment dat het vlot bijna vergaat en bijna alle opvarenden van de Medusa overleden zijn, ontdekken enkelen van de hoopvollen een schip aan de horizon. Dat is het schip dat deze overlevenden uiteindelijk gered heeft. Gericault schildert nauwkeurig, hij bestudeerde in een lijkenhuis hoe dat overledenen geschilderd moesten worden, maar hij maakt van de voorstelling wel een groots en meeslepend verhaal (met name ook door zijn compositieschema: van linksonder naar rechtsboven laat hij een verhaal van wanhoop naar hoop zien).

 

Francesco de Goya

Als er een schilder is die de angst voor oorlog, onderdrukking en geweld geschilderd heeft dan is het Goya. Goya werd als hofschilder bekend en schilderde daar opmerkelijke portretten van het koningshuis. Hij schilderde eveneens voorstellingen met gruwelijke verhalen. De fantasie speelde in zijn werk een grote rol, terwijl hij tegelijkertijd toch ook veel aandacht had voor realistische onderwerpen/elementen. Twijfel en wanhoop worden door Goya heel treffend in beeld gebracht.

 

Caspar David Friedrich

Deze schilder werd bekend door zijn meditatieve schilderijen, waarin het landschap a.h.w. de hoofdpersoon vormde. Hierin is de nieuwe beleving van het landschap (zoals deze in de Romantiek vaker voorkwam) heel goed te merken. De weidsheid van het landschap worden benadrukt en vaak komt er een wandelaar in voor die je alleen vanaf de rug ziet. De landschappen van Friedrich bevatten vaak ook mystieke elementen (gotische ruines en kruizen) en zorgen voor een mysterieuze, religieuze geladenheid. 

 

William Blake

In Engeland woonde de mysticus, dichter en schilder Blake. Blake accepteerde een aantal belangrijke verworvenheden van de Verlichting (verdraagzaamheid en sociale rechtvaardigheid) maar hij vond dat de Verlichting wel voor innerlijke leegheid gezorgd had. Blake zag een belangrijke rol weggelegd voor de fantasie en de verbeelding. Ook zag hij een rol voor religie. Dit alles heeft geleid tot een persoonlijke mythologie die Blake in visionaire beelden uitgewerkt heeft.

 

John Constable

De Engelse schilder Constable schilderde landschappen en had daarbij erg veel aandacht voor het licht van het moment. In bepaalde opzichten was hij daarmee een voorloper van het impressionisme, want net zoals Monet later zou doen, richtte Constable zich erop om het licht van het moment van de dag zo precies mogelijk weer te geven.

 

William Turner

De Engelse schilder Turner werd beroemd vanwege zijn sferische landschappen. Deze zijn op het eerste gezicht niet meer dan vage verfstreken, maar bij nadere beschouwing bevatten zij talloze details waardoor de voorstelling groots en meeslepend wordt. Turner werd in zijn kleurgebruik geïnspireerd door Goethe’s kleurenleer, waarbij complementaire contrasten (blauw – oranje) belangrijk waren. Zijn schilderijen vormen de beeldende vertalingen van de sfeer van de gedichten van de dichter Wordsworth. Turner met zijn impressies van landschappen zou later ook een inspiratiebron worden voor de impressionisten.

 

Dante Gabriel Rosetti en de pre-rafaelieten

In Engeland stichtte een groep kunstenaars de pre-rafaelitische broederschap op. Zij wilden terugkeren naar de natuur en wilde de academische praktijken afzweren. Ze namen de eerste navolgers van Rafael als voorbeeld voor hun schilderkunst.

 

Realisme:

Courbet

Courbet was een van de eerste echte Realisten. Hij wilde de wereld niet mooier schilderen dan hij was en liet zich vaak inspireren door eerlijke arbeid als onderwerp van zijn schilderijen te nemen. Hier schildert hij een begrafenis. De voorstelling laat een realistisch beeld van een begrafenisstoet zien die niet meer en minder is dan wat het is. en niet mooier gemaakt is dan het is.

 

Manet

Manet zorgde voor een groot schandaal met dit schilderij ‘Dejeuner sur L’Herbe’, waarop een naakte vrouw tussen geklede mannen afgebeeld was. In de periode dat Manet dit werk maakte (1863) waren naakte vrouwen vaak onderwerp van de schilderkunst, maar zij hadden dan een mythologische betekenis. Dit keer leek de vrouw gewoon een naakte vrouw en dat was ongehoord realistisch.

 

Impressionisme:

Monet

Was een van de eerste impressionisten. Zijn schilderij: impression, soleil levant werd door een van de critici genomen als uitgangspunt om deze groep schilders, die het licht en de waarneming belangrijk vonden, te benoemen: de impressionisten. Monet schilderde vaak landschappen, en legde het licht van de dag vast in reeksen werken met hetzelfde onderwerp (kathedralen, hooi, waterlelies).

 

Renoir

Ook Renoir was een impressionist. Renoir schilderde veel voorstellingen van het leven van alledag in Parijs. Hier heeft hij een gezelschap in het park afgebeeld. De manier van licht schilderen zoals dit door de bomen valt, is kenmerkend geworden voor zijn schilderkunst.

 

Degas

Degas schilderde vaak danseressen of balletvoorstellingen. Hiermee is hij beroemd geworden. Hij maakte niet alleen schilderijen, maar maakte ook beeldhouwwerken, zoals het bekende beeld van een danseres (met een echt rokje aan)

 

Whistler

Whistler is een schilder die schilderde omwille van de esthetiek en het schilderen zelf. Hij behoorde daarmee tot het estheticisme of de l’art pour l’art beweging. Zijn schilderijen van landschappen zijn een fijnzinnige compositie van lijnen en kleuren en laten de invloed zien van de Japanse prentkunst die in die tijd bekend werd in Europa.

 

Pointillisme

Seurat

Seurat schilderde met hele kleine verfstippen. Deze stippen in verschillende, vaak complementaire kleuren, mengen zich optisch. Dus er staan losse kleuren naast elkaar die in het oog gemengd worden.Waarneming van kleur is heel erg belangrijk in het pointillisme.

 

Post-impressionisten:

Cezanne

Cezanne schilderde met hoekige penseelstreken. Hij was veel bezig met de manier waarop je vormen waarneemt. In zijn schilderijen zie je vaak stillevens en landschappen als onderwerp.

Deze berg de Monte Sainte-Victoire heeft hij talloze malen geschilderd. Zijn manier van schilderen in vlakken, vormde een inspiratiebron voor de kubisten.

 

Gauguin

Gauguin schilderde met heldere kleuren. Daarin is de invloed van de Japanse kunst te zien. Zijn werken hebben vaak een mystiek onderwerp. Daarnaast schilderde hij vaak de lokale bevolking: of hij nu in de provence werkte of op tahiti.

 

Van Gogh

Werd zowel door Gauguin geïnspireerd als door de Japanse kunst. Van Gogh maakte een enorme ontwikkeling door in zijn werk, waarin invloeden van het realisme, het impressionisme en de japanse kunst te zien zijn. Zijn werk is expressief van karakter en te herkennen aan zijn specifieke, felle penseelstreken. Van Gogh werkte veel met complementaire kleurcontrasten

 

Fauvisten:

Matisse

Matisse behoorde tot een groep schilders die levendige voorstellingen schilderden in hele felle kleuren. Matisse werd geinspireerd door de decoratieve kwaliteiten in niet-westerse schilderkunst (patronen in islamitische kunst). Zijn werk bevat altijd felle kleuren en is vaak decoratief van karakter. Matisse werd later beroemd door zijn knipsels.

 

Expressionist voordat het expressionisme uitgevonden was:

Munch

De Noorse schilder Munch schilderde een beroemd schilderij: de Schreeuw. Hij wilde daarmee zijn gevoel verbeelden dat hij had toen hij in een landschap stond en overvallen werd door een enorme angst. Munch was eigenlijk een voorloper, net zoals Van Gogh en op een bepaalde manier Matisse, van het expressionisme zoals dat in de twintigste eeuw zou ontstaan.

 

Symbolisme:

Redon

Redon heeft in zijn schilderij van een cycloop een fantasiebeeld geschilderd (een eenogig mythologisch wezen). In het symbolisme worden vaak fantasiefiguren geschilderd die een bepaalde symboliek verbeelden.

 

Secessionisme:

Klimt

In Oostenrijk ontstond rond de eeuwwisseling een afscheidingsbeweging of vernieuwingsbeweging die het wiener secessionisme genoemd werd. De kunstenaars uit deze beweging, maakten decoratieve schilderijen, vaak met een duidelijke symboliek. Dit schilderij van de kus, symboliseert de liefde.

 

Beeldhouwkunst:

Rodin

De beeldhouwer Rodin veroorzaakte een schandaal met zijn werk l’age d’airain: men dacht dat hij een mal gemaakt had van zijn model. Dit illustreert hoe goed Rodin in staat was de menselijke figuur levensecht weer te geven. Toch was Rodin niet alleen gericht op een waargetrouwe afbeelding: hij werkte vaak – net zoals Michelangelo dat deed in zijn latere werk met de slaven – met de materie van het marmer of het brons. Vaak zijn de figuren nog gedeeltelijk ingesloten in het marmer. De manier waarop Rodin met zijn materiaal werkt, maakt hem enigszins verwant aan de impressionisten: hij geeft vaak een duidelijke textuur aan zijn beelden waardoor het licht op een bepaalde manier reflecteert.

 

2.4 Architectuur

De architectuur in de 19de eeuw is even divers als de schilderkunst. Zo zijn er de neo-stijlen die in allerlei varianten te vinden zijn. Maar ook de technische ingenieursbouw (stalen skeletbouw) komt sterk op. Ook fantasiebouwwerken zoals de gebouwen van Gaudi zijn uit de negentiende eeuw afkomstig.

 

Neuschwannstein

Koning Ludwig van Beieren, was erg geinspireerd door de muziek van Wagner. Hij liet in zijn kasteel, dat verwijst naar de Middeleeuwse kastelen, verschillende ruimtes inrichten op basis van de verhalen van de opera’s van Wagner. Dit sprookjeskasteel werd later door Disney gebruikt als Het sprookjeskasteel dat vaak aan het begin van de tekenfilms vertoont wordt.

 

Neo-gotiek: Houses of parliament

Het Engelse parlement is gehuisvest in een neo-gotisch gebouw. Na een prijsvraag werd dit gebouw uiteindelijk gekozen. Het is inmiddels een toonaangevend beeld geworden van de britse hoofdstad.

 

Neo-Barok: De Opera van Garnier

In Parijs staat dit gebouw van de Opera. Inmiddels is er een nieuwe opera gebouwd, maar dit gebouw is typerend voor de grandeur die de opera uitstraalde in de negentiende eeuw. Binnen is de trap wereldberoemd geworden vanwege de luxe en grandeur die deze uitstraalt.

 

Ingenieursbouw: het Crystal Palace

Voor de allereerste wereldtentoonstelling wordt in Londen het Crystal Palace gebouwd. Het gebouw is ontworpen door Joseph Paxton en bestaat uit prefab stalen elementen die heel snel ter plaatse tot een gebouw omgetoverd konden worden. Ook nieuw was het gebruik van glasplaten die machinaal vervaardigd waren. Dit alles leverde een erg transparant gebouw op dat helaas later afgebrand is.

 

Ingenieursbouw: De Eiffeltoren

Ook de eiffeltoren is gebouwd voor de wereldtentoonstelling van 1889. Dit gebouw werd aanvankelijk verafschuwd door veel Parijzenaren maar is inmiddels het beeldmerk van de stad Parijs geworden. De ingenieur Eiffel maakte dit bouwwerk en was daarnaast ook verantwoordelijk voor het ontwerp van het vrijheidsbeeld dat Frankrijk aan de Verenigde staten heeft geschonken.

 

Gare D’Orsay

Ook het station van d’Orsay (nu museum) is ontworpen voor de wereldtentoonstelling. De bezoekers van de wereldtentoonstelling kwamen aan  in dit station met de stoomtrein en konden zo de bewegende trottoirs op naar de tentoonstelling.

 

Het Grand Palais

Het Grand Palais was een van de tentoonstellingsgebouwen van de wereldtentoonstelling van 1900. Het is een gebouw dat met glazen koepels erg lijkt op het Crystal Palace en de glazen kas van Kew Gardens in Londen.

 

Fantasie-bouwwerken: Gaudi

Gaudi ontwikkelde zijn eigen manier van bouwen. Vaak gebruikte hij daarvoor een hangconstructie met knikkers of zandzakjes om de touwen te verzwaren, als je deze hangconstructie omkeert, krijg je de vorm die veel van zijn bouwwerken hebben. Zijn gebouwen zijn vaak erg arbeidsintensief geweest om te maken, omdat er nauwelijks rechte lijnen in voorkomen en alles met mallen gemaakt moet worden. In Barcelona zijn de meeste gebouwen van Gaudi te vinden: de Sagrada Familia; Park Guell en veel van de villa’s: casa mila, casa Battlo, casa Vicens

 

 

2.5 Fotografie

Nicephore Niepce

Dit is een van de allereerste foto’s die ooit gemaakt werd. Je ziet hier een uitzicht op een dorp. Niepce maakte deze foto. Fotografie was aanvankelijk een chemisch procédé dat niet iedereen zomaar kon toepassen. De ontwikkelingen gingen echter razendsnel en binnen een tiental jaren was de fotografie volkomen ingeburgerd.

 

Felix Nadar

Nadat de fotografie uitgevonden was door Niepce (of door Fox Talbott want hij eiste deze vinding ook op), kwamen er al snel beroemde fotografen. Nadar was zo’n beroemde fotograaf die een eigen stijl van fotograferen ontwikkelde. Hij heeft veel beroemde kunstenaars, acteurs en schrijvers gefotografeerd zoals hier: Baudelaire.

 

Edweard Muybridge

Muybridge ontwikkelde een manier van fotograferen, waarbij hij met meerdere camera’s opeenvolgende momenten vastlegde. Dit heeft tot nieuwe inzichten geleid (bijvoorbeeld hoe een paard galoppeert) en het heeft ook de ontwikkelingen naar de film bespoedigd.  

 

Etnografische foto’s

Fotografie werd al snel gebruikt om portretten te maken. Ook landschappen werden gefotografeerd. Maar omdat reizen zo in trek was in de negentiende eeuw, kreeg de fotografie al snel een toepassing bij het reizen: zo kon je vastleggen waar je geweest was en hoe het er daar uitzag, en bovendien kon het voor wetenschappelijke doeleinden ingezet worden: om vast te leggen hoe de lokale etnische bevolking eruit zag.

 

HOOFDSTUK 3: Klassiek-romantisch ballet in de 19de eeuw

 

3.1 Pre-romantiek 1790-1830

Na de Franse revolutie wordt de thematiek in het theater steeds meer afgestemd op de wereld van gewone mensen. De verhalen zijn dan wat volkser (zoals in de pastorales of landelijke verhalen). Maar ook in de techniek komen volkse elementen, met name in de caractère dans, waarbij typetjes verbeeld worden via pantomimische effecten. Voor de gewone types in een dans, werd de caractère dans gebruikt, maar voor de koningen en prinsessen werd de academische danstechniek gebruikt. Qua techniek ontstaat in deze periode van 1790-1830 een eerste aanzet tot de spitzentechniek, alleen wordt die nog niet helemaal doorgezet, de demie-pointe. Ook ontstaat de eerste aanzet tot het partnerwerk, waaruit de latere pas de deux uit zou groeien. Een van de belangrijkste choreografen, Salvatore Viganò, ontwikkelde een synthese tussen ballet en mime en hij noemde dit choreodrama. Een andere choreograaf was Charles Didelot, en hij introduceerde een aantal nieuwe dingen zoals de eerste poging om op de punten van de tenen te dansen; hij gebruikte zweefinstallaties waarbij de danser over het toneel kon vliegen en hij introduceerde de vleeskleurige maillot. Didelot introduceerde ook het lifwerk, waarbij de danseres door haar partner opgetild wordt. Didelot werkte zowel in Frankrijk als in Rusland. Beide landen werden voor het klassiek-romantisch ballet erg belangrijk.

 

3.2 Romantiek 1830-1850

In de periode van de romantiek zijn er een aantal thema’s in de kunsten, die van groot belang zijn voor de ontwikkelingen. Deze thema’s hebben vrijwel allemaal als kenmerk dat ze weg van de toenmalige dagelijkse wereld wilden gaan (escapisme) en wilden vluchten in mooiere en betere werelden. De werelden waarin men vluchtte in de dans, waren:

·          sprookjes (met daarin de strijd tussen goed en kwaad)

·          dromen (het bovennatuurlijke)

·          verre oorden (exotisme)

·          de natuur (de decors bestaan vrijwel altijd uit bosrijke landschappen)

·          de geschiedenis van het eigen volk (nationalisme/mythen en legenden van het eigen volk)

·          de onbereikbare liefde

In vrijwel alle belangrijke balletten uit deze periode kun je deze elementen terugvinden.

 

Kenmerken van het romantisch ballet zijn:

·          In de verhalen is er altijd een tegenstelling tussen aard<->bovenaards;  realiteit<->fictie te vinden

·          Liefde, zelfopoffering en de dood spelen een centrale rol

·          De verhalen spelen zich meestal af in het Europa van de Middeleeuwen of in een vreemde,exotische cultuur

·          De plaats van handeling bestaat veelal uit een decor van donkere bossen, woeste ravijnen, wilde bergbeken, kastelen, kloosterruines, oosterse tempels, paleizen of onbewoonde eilanden.

·          De muziek ondersteunt de dansuitvoering en is tevens sterk sfeerbepalend.

·          Balletten zijn verdeeld in 2 of 4 aktes. Daarbij vertegenwoordigen de aktes 1 en 3 meestal de realiteit (het handelingsballet), terwijl akte 2 en 4 de fantasie of het bovennatuurlijke vertegenwoordigt.

·          De rol van de ballerina is allesbepalend en overheersend; die van de man wordt ondergeschikter

·          De halflange witte tutu (ontworpen door Eugène Lany) en het dansen op de pointes (spitzen) worden kenmerkend voor de gedeelten waarbij het bovennatuurlijke een rol speelt (ballet blancs)

·          In elke acte staat een duet of pas de deux centraal. De pas de deux krijgt zijn karakteristieke vorm: entrée, adagio, variatie I (man), variatie II(vrouw), eventueel gevolgd door variaties III en IV, afgesloten met een coda.

 

3.3 Danstechnische ontwikkelingen

Het gebruik van de pointes

Voor de vertolking van bovennatuurlijke (vrouwelijke) wezens, zoals elfen, nimfen, sylfides, wili’s (geesten van overleden, bedrogen meisjes) e.d. was de illusie van het vliegen/zweven van groot belang. In de 18de eeuw probeerden Italiaanse acrobaten en koorddansers al op de punten van hun tenen te dansen. De pointe-techniek werd aanvankelijk alleen door de ballerina (soliste) toegepast en niet door het corps de ballet. Later toen de balletschoenen aangepast werden met speciaal verharde neuzen, werd de pointe-techniek ook door het corps de ballet gebruikt.

 

La Sylphide

Was het eerste ballet waarbij de ballerina – een beroemde danseres genaamd Maria Taglioni – haar hele rol op de volle pointe uitvoerde. In de afbeeldingen die er van haar gemaakt zijn, wordt het zwevende, het lichte van haar rol als sylfide benadrukt door de piepkleine voetjes (en de vleugeltjes op haar rug). De choreografie van La Sylphide was van de vader van Marie Taglioni: Filippo Taglioni.

 

Danstechniek

Wat betreft de danstechniek, werd dus het dansen op de pointe (of spitzen) belangrijk. Daarnaast ontwikkelde zich het begrip élévation , dat is het vermogen van dansers om een gewichtloos, zwevend effect in hun dansen te tonen. Jeté’s (sprongen) zijn een manier om dit effect te bereiken. Tegenover deze élévation-techniek stond de terre-à-terre vorm, deze vertegenwoordigt juist het aardse en menselijke aspect in de balletten en is terug te vinden in de caractère dans. Deze caractère dans liet vaak nationalistische aspecten zien, door folklore-elementen of kostuums te verwerken.

 

Theatertechnieken

Al in de 16de en 17de eeuw werd er in de theaters gewerkt met toneelmachinereën. Deze machinerieën werden ook bij het klassiek-romantisch ballet gebruikt: zoals eerder al aangegeven werden er zweefmachines gebruikt om dansers werkelijk door de lucht te laten zweven. En verder werden er ook luiken in de toneelvloer gebruikt om personages met behulp van een lift te laten verschijnen. Wat betreft de verlichting werd er gebruikt gemaakt van olielampen (heel brandgevaarlijk, daarom zijn er nog nauwelijks authentieke theaters uit die tijd overgebleven, veel theaters zijn afgebrand). De olielampen werden halverwege de negentiende eeuw vervangen door gaslicht, dat was niet alleen een krachtigere lichtbron, maar deze kon ook vanuit bepaalde punten een specifieke toneelbelichting maken (zoals maanlicht e.d.).

 

3.4 Choreografen: de Italiaanse, Franse en Deense stijl

Vanaf de oprichting van de Academie Royale de la Danse in 1661 was ballet een vrijwel geheel Franse aangelegenheid geworden. Toch ontwikkelde zich in de loop van de negentiende eeuw ook in andere landen een balletcultuur. In Italië was een van de belangrijkste danspedagogen Carlo Blasis. Hij maakte veel choreografieën, en publiceerde ook belangrijke boeken over danstechniek. Blasis introduceerde ook een nieuwe danstechniek, de attitude, dat is een danspose (deze had hij afgeleid van de pose van een beeldje – zie de afbeelding hiernaast).  Blasis geeft in zijn boeken ook regels waar een goede balletproductie aan zou moeten voldoen, zo zou een ballet volgens hem uit 2 delen moeten bestaan.

 

August Bournonville was een Frans-Deense choreograaf die een belangrijk stempel drukte op het ballet in Denemarken. Daar bleven zijn balletten in vrijwel originele stijl behouden, waardoor we nu nog een authentiek beeld hebben van deze balletten uit de Romantiek. Bournonville legde in zijn balletten een grote nadruk op de handeling (in de landelijke/dorpsomgeving), en daarmee was de caractère dans en de mime in zijn balletten belangrijk. Daarnaast was er uiteraard ook veel aandacht voor het bovennatuurlijke element. In de stijl van Bournonville zag je vooral veel allegro-werk en een grotere aandacht voor flitsend voetenwerk.

 

Filippo Taglioni was afkomstig uit een Italiaanse dansersfamilie. Filippo kreeg zijn opleiding van zijn vader Carlo (ook een danser). Vanaf 1820 legde Filippo zich meer toe op het maken van choreografieën en toen hij in 1831 in Parijs een balletscène maakte voor de opera Robert le Diable van Giacomo Meyerbeer, had hij daarmee zoveel succes (vooral met zijn ballet blanc) dat zijn naam gevestigd was. In het opvolgende seizoen presenteerde hij La Sylphide. Dit werk was een groot succes en beleefde vele opvoeringen zowel in Parijs als daarbuiten. Dit werk werd het belangrijkste werk van Filippo Taglioni.

 

Jean Coralli was een Franse balletmeester en choreograaf en hij is nu nog bekend vanwege zijn aandeel in de totstandkoming van een ander belangrijk ballet: Giselle. Samen met de criticus/dichter Théophile Gautier en de dichter Vernoy de Saint-Georges bewerkte hij het verhaal van Heinrich Heine: Die Wilis, tot een balletlibretto (libretto= verhaal) en leverde bijdragen aan de choreografie (samen met Jules Perrot).

 

Jules Perrot kreeg zijn dansopleiding bij de beroemde Auguste Verstris. Hij was een geliefd en begaafd danser, en was de partner van Maria Taglioni. In 1834 leerde hij de ballerina Carlotta Grisi kennen, hij werd haar partner en leraar. Zijn carrière als choreograaf begon in 1836 met het ballet La nymphe et le papillon. In 1841 zag zijn meesterwerk Giselle in Parijs het levenslicht. Voor dit ballet maakte Perrot de dansen en de verbindende scènes waarin Carlotta Grisi optrad. De muziek die Adolphe Adam maakte voor Giselle is opmerkelijk, omdat daarin voor het eerst bij ballet gebruik gemaakt wordt van een leitmotiv. (een Leitmotiv is een leidend en terugkerend muzikaal thema dat gekoppeld is aan een bepaald personage of gebeurtenis). Bovendien wist de choreograaf Jules Perrot op overtuigende wijze vorm en karakter aan de verschillende personages te geven. Giselle wordt nog steeds opgevoerd, omdat het hoge danstechnische eisen stelt maar ook een grote dramatische vertolkingskunst vraagt van de ballerina.

 

3.5 De ballerina als ster

De status van de ballerina groeide in de negentiende eeuw uit tot ongekende hoogte. Er was sprake van echt sterrendom. Ballerina’s maakten tournees en de beroemdste danseressen verdienden zeer hoge gages en waren echt rijk. De danskunst was erg populair, maar gek genoeg werd het als beroep niet respectabel gevonden. Danseressen waren vaak afkomstig uit arme gezinnen. In de hoogtijdagen van het klassiek-romantisch ballet, kregen de beroemdste danseressen zoveel aandacht van hun bewonderaars dat er gesproken kan worden over een balletomanie.

 

Danseressen

Maria Taglioni wordt gezien als de eerste romantische ballerina. Dit komt omdat zij als eerste een rol van begin tot eind op pointe uitvoerde, in La Sylphide. Taglioni was een etherische, lyrische danseres die vooral heel goed de bovenaardse wezens kon vertolken. De positie van Maria en haar vader Filippo bij de Parijse Opéra was zo sterk dat zij lange tijd konden verhinderen dat andere bekende ballerina’s er geëngageerd werden. Toen de Taglioni’s naar St.Petersburg vertrokken, kwam er pas een doorbraak en kregen andere ballerina’s zoals Fanny Elsler ruim baan.

 

Carlotta Grisi kwam uit een Italiaanse artiestenfamilie. Grisi was een warmbloediger type dan Maria Taglioni. Haar vertolkingen hadden over het algemeen ook een wat dramatischer inslag. Haar grote doorbraak kwam met de vertolking van de titelrol in het voor haar gemaakte ballet Giselle.

 

Fanny Elsler was een Oostenrijkse danseres. Zij bewoog zich op vrijwel alle balletterreinen van haar tijd: lyrisch, dramatisch en caractère. Maar vooral door haar caractère rollen werd zij beroemd. Haar levendige aard leende zich bijzonder voor rollen waar naast een perfecte academische techniek ook het aardse en warmbloedige karakter van de caractère dans aan bod kwam. Tot haar grootste successen behoorde de Spaanse dans, de Cachucha, in het ballet Le diable boiteux van Jean Coralli.

 

Fanny Cerrito was eveneens een zeer gevierde ballerina. Haar naam is vooral verbonden aan het werk van Arthur Saint-Léon. Cerrito was een technisch zeer bekwame, warmbloedige en zeer mooie danseres. De meeste werken waarmee zij successen oogstte hebben echter geen repertoire gehouden. Ook was haar naam niet met één bepaalde rol in het bijzonder verbonden.

 

Pas de Quatre

In 1845 had de Engelse impresario Lumley het idee om een aantal van de beroemdste ballerina’s in één ballet bij elkaar te brengen. Jules Perrot tekende voor de choreografie. Het werd een kort dansstuk voor vier solisten waarin de specifieke kwaliteit van elk van hen tot uitdrukking zou kunnen komen. De sterren die uiteindelijk aan deze productie meededen waren: Maria Taglioni, Carlotta Grisi, Fanny Cerrito en Lucille Grahn (een Deense danseres).

 

Foyer de la danse

De Pas de Quatre vormt min of meer een symbolische afsluiting van de romantische periode van het ballet. In de tweede helft van de negentiende eeuw verloor het ballet aan lyriek en dramatische zeggingskracht en werd de nadruk geleidelijk aan gelegd op meer virtuoos vertoon en erotiek. Deze decadentie kwam met name tot uiting in het fenomeen van de Foyer de la danse, zoals men die bij het ballet van de Parijse Opéra kende. De Foyer de la Danse was een ruimte die zich achter het toneel bevond en die was ingericht als een luxueuze, versierde oefenruimte. Daar konden de danseressen voor hun optreden verpozen. Welgestelde abonnementshouders hadden toegang tot deze ruimte konden daar contact leggen met hun favoriete danseres. Met dans had dit nog weinig te maken.

 

Bron: Dansgeschiedenis – de ontwikkeling van de westerse theaterdans. Bert Westra

 

 

HOOFDSTUK 4 Theater in de Romantiek: De wereld op het toneel

 

4.1 Voorgeschiedenis: Theater in de 16e/17e eeuw

·          Perspectivische werking in decors (Teatro Olympico in Vicenza)

·          Toneelmachinerieën: kunst- en vliegwerk. (Drottningholm theater in Zweden)

 

 

Deze vorm van theater werd in de Romantiek als verouderd beschouwd. De waarneembare werkelijkheid blijft wel het uitgangspunt, maar wat men daaronder verstaat op het toneel, verandert in de Romantiek.

 

4.2 Theater in de Romantiek

De Romantiek kon met haar levensbeschouwing natuurlijk de 'leugen'van de traditionele toneelillusie (met perspectivische truckjes) niet meer accepteren. Daarom:

·          Ontwikkelt het theater zich van het illusionistisch perspectief naar theater dat gericht is op historische feiten: waarheid, authenticiteit en werkelijkheid komen centraal te staan.

·          Laat het theater de aristotelische principes (eenheid van tijd, plaats en handeling) achterwege

·          En daardoor ontstaat ruimte voor meer vrijheid en natuurlijkheid

·          Er komt veel aandacht voor visuele aspecten op het toneel

·          Door gaslicht zijn er meer mogelijkheden voor belichting

·          Het principe van de vierde wand wordt ingevoerd

 

4.3 Victor Hugo: Waarheid op het toneel

In 1827 schrijft Victor Hugo een tekst waarin hij aangeeft dat hij een aanvaardbare werkelijkheid op het toneel wil, Waarheid op het toneel dus.

Hij wil niet dat er alleen maar een materiële realiteit van alledag aangeduid wordt op het toneel. Daarbij streeft hij naar historiciteit (het getrouw weergeven van de historische feiten). Alles moest erop gericht zijn om authentiek te zijn (dus ECHT en geen illusie). Dit soort decors zag je ook in de opera verschijnen: grootschalig, imponerend, met veel aandacht voor landschappen, en authentieke historische elementen. (er werd dus toen nog wel gewerkt met het perspectief in de decors)

 

4.4 Het positivisme, Zola en Antoine

In het midden van de negentiende eeuw, schrijft de filosoof Auguste Comte, dat de realiteit alleen te kennen is door nauwkeurige observatie (= empirisme). De wetenschap maakt hiervan gebruik, denk bijvoorbeeld aan Darwin en zijn 'origin of species'. Het werd nu de nieuwe waarheid, dat door observatie van de zogenaamde positieve wetenschap (het geloof in de wetenschap komt in plaats van het godsdienstige geloof), het geobserveerde object te verklaren was uit oorzaken en gevolgen. Dit had eveneens gevolgen voor de verbeelding in de kunst. Hierdoor ontstond het naturalisme.

In het naturalisme in het theater, probeerde men via een keten van oorzaak en gevolg, het bestaan van de mens te ontdekken en de constructie van de werkelijkheid daarmee bloot te leggen.

Hierdoor ontstaat een accent op het l'art pour l'art principe, dat ook in de andere kunsten een rol speelt. Daarbij moet de kunst vrij zijn en niet gebonden aan doelstellingen buiten de kunst, maar de kunst moest vrij zijn van de heersende moraal en ethiek om zodoende in een onpartijdige waarneming en analyse, de werkelijkheid in haar kern te raken en daarmee tot een wetenschappelijk gegrond inzicht omtrent het leven te komen.

 

Emile Zola, de franse schrijver, nam daarin het voortouw. Het nieuwe drama, zou volgens Zola, door waarneming en analyse tonen, hoe door de keten van oorzaak en gevolg een feit groeit in de werkelijkheid en hoe dit de emoties van de betrokken personen bepaalt. In een roman is dit heel uitvoerig te beschrijven, maar op het toneel ontbrak de ruimte en tijd om dat zo uitvoerig als in een roman te kunnen doen. Deze gedachte van Zola, leidde dus in het theater tot een realisme, waarin een klein stukje van het leven/ een verschijnsel beschreven werd. Het toneel bleef daarmee ver verwijderd van het naturalistische ideaal van Zola.

 

Zola had echter ook nog op een ander element in het theater invloed: hij had namelijk kritiek op de traditionele voordracht van de acteurs – die staande voor op het toneel – met veel pathos hun teksten de zaal in lanceerden, terwijl hun broekspijpen verschroeiden door de gasvlammen van het voetlicht (dat voorop het toneel aanwezig was). Zola gaf aan dat hij vond dat de acteur zich als mens moest inzetten in zijn rol. En dat het decor het werkelijke milieu zou moeten aangeven waarin mensen leven (echt leven).

 

4.5 André Antoine (1858-1943)

werd erg beinvloed door deze ideeën van Zola,  en hij ontwikkelde zijn théâtre Libre (dat van 1887 tot 1896 bestond) waarin hij realistisch theater maakte.  Omdat het naturalisme zoals Zola dit voor ogen had, moeilijk te realiseren bleef, richtte Antoine zich op de voorstelling zelf. Hij ontwikkelde het idee van de vierde wand , alsof de spelers op het toneel helemaal afgesloten van het publiek (alsof er een denkbeeldige vierde wand op het podium was die het publiek van de toneelspelers scheidde) hun toneel opvoerden, waarbij zij het zo realistisch speelden dat het net op het echte leven leek. De acteurs zouden zich daardoor natuurlijk over het hele podium moeten bewegen alsof het realiteit was, en dienden zo te acteren alsof ze het allemaal werkelijk beleefden wat zij speelden. Acteurs bewegen zich dus niet meer in vaste plans (voorplan, middenplan, achterplan) op het podium maar over het hele podium.

Weidse gebaren (het traditionele toneelspelen) moesten achterwege blijven. Het decor moest zo echt mogelijk zijn qua materialen en de belichting moest eveneens zo echt mogelijk zijn en niet tot valse pittoreske effecten leiden.

 

4.6 Wagner: gesamtkunstwerk

Wagner was gericht tegen de sprookjesachtige vlucht uit de werkelijkheid zoals die zich in het klassiek-romantische ballet ontwikkelde, maar hij was ook tegen het realisme dat Zola voorstond.

Hij wilde zich vooral richten op de eenheid en innerlijke samenhang. De uitbeelding op het toneel, zou een openbaring moeten zijn van dat wat als onbestemd wordt ervaren als basis van het bestaan.

 

Naar het voorbeeld van de Grieken zocht Wagner naar de schoonheid van de nabootsing in de mythe. In de mythe wordt met een minimum aan conventionele vorm en uiterlijk verhaal diep in het menselijk bestaan gepeild. De mythe stoort zich niet aan de logica of consequentie, zoals het historisch verhaal, maar vermengt op eigen, onafhankelijke wijze begrip en inzicht met gevoel en intuïtie. Zo verbeeldt dat mythische drama een algemene ervaring, die bij de voorstelling in iedere toeschouwer herkenning wekt en hem bewust doet worden wat onder de oppervlakte leeft in hemzelf en alles wat hem omringt.

 

4.7 Het theater van Georg II, hertog van Saksen-Meiningen

Dit toneel is een vorm van toneel die niet helemaal aansluit bij bovengenoemde ontwikkelingen. Het betreft namelijk wel een vorm van hoftheater, in tegenstelling tot bovengenoemde ontwikkelingen die vooral op de gegoede burgerij gericht was. Realiteit en schoonheid waren volgens Meiningen te vinden in historische stukken, die met veel historische detaillering  (Meiningen studeerde archeologie, kunstgeschiedenis, architectuur en kostuumkunde) op het toneel gebracht werden. De regisseur Meiningen, bepaalde heel precies hoe alles op het toneel moest verlopen. Vaak kwamen in zijn stukken massa-scenes voor, die hij dan heel gedetailleerd met de acteurs repeteerde zodat alles precies zo opgevoerd werd zoals hij dat wilde. De kostuums waren ook heel gedetailleerd nagemaakt volgens de historische gegevens die daarover bekend waren. Deze theaterkunst van Meiningen, werd sterk bepaald door eenheid, vormbeheersing en de methode van opbouw. De hertog stond wel open voor de inbreng vanuit zijn theatergezelschap, hetgeen de samenwerking tussen de acteurs versterkte. Dit laatste element werd in het theater in de moderne tijd van belang.

 

4.8 Appia’s toneel van ritme en licht

Adolphe Appia, was een zwitsers musicus/grafisch kunstenaar, die later regisseur werd. Hij werd beïnvloed door Wagner. Zijn mise-en-scène (dat is de enscenering van het toneelbeeld: hoe dat opgebouwd is uit alle elementen samen en welk effect dat heeft, ofwel: regie+decors+acteurs+kostuums+rekwisieten+geluid enz.) Appia heeft echter wel een iets andere opvatting dan Wagner, die alle kunstvormen tot één geheel wilde vormen. Appia wilde namelijk juist een duidelijk verschil tussen de kunsten aangeven. Muziek en poëzie zijn bijvoorbeeld gebonden aan tijd, terwijl schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur zich vooral in de ruimte manifesteren. Dans en beweging horen bij beide. Sommige kunstvormen moeten worden gezien, andere worden gehoord. Om de symbolische mythes van het muziekdrama toe een eigen expressie te kunnen brengen, moeten volgens Appia niet alleen tijd en ruimte, maar ook gehoor en gezicht in de voorstelling worden gebracht. Dit had gevolgen voor de toneelbouw, omdat Appia door deze eisen tot de conclusie kwam dat een geleding (verdiepingen) in het decor wenselijk waren. Op die manier zou de ruimtelijkheid duidelijker uitkomen.

 

Tekst en muziek suggereren doorgaans de omgeving van de actie voldoende, en het materiële decor is volgens Appia niet meer dan een aanvulling. De elektriciteit wordt echter wel van heel groot belang in het toneel van Appia: hij kon daardoor een ‘lichtorgel’ ontwikkelen, waarbij het licht vooral de plasticiteit van de acterende lichamen moest versterken. Licht en schaduw zijn dus heel belangrijk in de decors van Appia. Daarnaast gaat Appia in toenemende mate horizontale en verticale lijnen benadrukken in zijn decors en werkt hij met trappen in de decors.

 

4.9 Het Symbolisme in het theater

Het symbolisme is gericht op de metafysica. Het is een tegenbeweging die juist niet gericht is op de zichtbare verschijnselen, maar juist op het wezen dat achter de façade verborgen ligt. De tastbare vorm is enkel bewijs en getuigenis voor het feit dat die onvatbare essenties bestaat. De vorm is daarvan als het ware een signaal, een symbool. Het toneel dat hieruit ontstaat is anti-rationalistisch, en wil als het ware een visioen weergeven. De dichter/schrijver Stéphane Mallarmé, was een van de vertegenwoordigers van deze stroming in de toneelkunst. Hij heeft veel geschreven over zijn denkbeelden met betrekking tot het symbolisme in het theater.

 

“Een object bij naam noemen, dat betekent driekwart van het genot van het gedicht, of anders gesteld het geluk langzamerhand te achterhalen waar het om gaat, opheffen : suggereren, dat is de droom. Dit is het volmaakte gebruik van het raadsel waaruit het symbool bestaat : een object stukje bij beetje oproepen, om een blik op een gemoedstoestand te gunnen, of andersom, een object uitkiezen en er een toestand van de ziel uit afleiden” – Stéphane Mallarmé

 

Uit: De opkomst van modern theater – van traditie tot experiment. B.Hunningher.

 

HOOFDSTUK 5: Muziek in de 19de eeuw

 

5.1 Romantiek

De Romantiek is de stroming die als een tegenbeweging ontstaat op de Verlichting. In de Romantiek staat het gevoel centraal. De Romantiek ontsproot aan een revolutionaire tijdgeest, waarin vrijheidsdrang een belangrijke factor was. De nieuwe vrijheid in de kunsten hield in dat men zich los kon maken van het Classicisme. De Romantiek ontstond als eerste in de literatuur (Duitse schrijvers als Goethe, Schiller, Heine). In de literatuur is het individuele, het eigen beleven dus het eerste te zien. Er verschijnen boeken waarin de belangrijkste inspiratiebronnen zichtbaar worden:

 

·          De ongerepte natuur

·          Reizen naar exotische culturen

·          De (eigen) geschiedenis/ het eigen verleden

·          Onbereikbare liefde

·          Persoonlijke religieuze belevingen

·          Dromen en nachtmerries

·          De Menselijke dramatiek, heldhaftigheid en emoties

 

5.2: Ontwikkelingen in de muziek in de 19de eeuw

In de muziek van de Romantiek levert dit vooral veel verschillende tendensen op en er ontstaan soms schijnbaar tegenstrijdige bewegingen:

 

Ongrijpbare muziek:

Door de invloed van verhalen vol raadselachtigheid, wonderen en mystiek. Dit levert tastende, onbestemde muziek op.

Realisme:

Door terug te grijpen op het eigen verleden, ontstaan er veel invloeden die op de volksmuziek geïnspireerd zijn. Dit is ongecompliceerde, direct herkenbare muziek

Revolutionaire vernieuwingsdrang:

Dit werd zichtbaar in de ontwikkeling van nieuwe muzikale genres als het Lied en het symfonisch gedicht (een éendelig muziekstuk voor orkest, waaraan een buitenmuzikaal (= programmamuziek gegeven ten grondslag ligt). Componisten die de vernieuwing nastreefden waren: Liszt, Berlioz, Wagner, 

Vasthouden aan de principes van de Klassieke muziek:

Deze componisten hechtten veel waarde aan het muzikale verleden en zij hielden vast aan Klassieke tradities. Zij hebben er mede voor gezorgd dat de muziek herleefde van componisten als Bach en Palestrina en dat er een wetenschappelijke bestudering ontstond van de muziekgeschiedenis.  Mendelssohn, Brahms en Bruckner behoorden tot de componisten die de klassieke tradities bleven volgen. 

 

Programmamuziek:

Franz Liszt was degene die de programmamuziek liet ontstaan. Dit is muziek waarbij buitenmuzikale gegevens de muziek beinvloeden: talloze componisten raakten in het begin van de negentiende eeuw onder de indruk van schrijvers, dichters en filosofen. Zij gingen proberen de door deze literatoren opgeroepen romantische gevoelens en gedachten te vertalen in stemmingsvolle, vaak een programma volgende muziek. Daarbij verwees de muziek vaak naar de bovengenoemde inspiratiebronnen van de Romantiek.

Absolute muziek:

Deze muziek is niet gebonden aan buitenmuzikale inhouden, is dus niet-programmatisch, en drukt in de regel een aangenaam gevoel van evenwicht/ harmonie uit.

 

Opera:

In de opera kwam hartstochtelijkheid in de muziek vooral tot uitdrukking. Opera’s werden grootse en meeslepende muziekspektakels. Opera werd steeds realistischer met personages die in alledaagse gebeurtenissen en situaties optreden. In de Franse opera ontwikkelde zich na de opéra comique, een Grand Opéra, dit was een volledig gezongen genre dat grootse vormen aannam. De historische plots en personages worden daarui sterk uitvergroot.

 

Liederen cycli:

Tegenover het grote gebaar van de opera, ontstonden ook de meer intieme Liederen, vaak met een gedicht van hoge literaire kwaliteit als uitgangspunt, die in concerten in huiselijke of kleine kring gezongen werden door de componist die daarbij dan vaak ook de pianobegeleiding deed (denk aan Schubert). In ongeveer drie minuten diende een verhaal gepresenteerd of een gemoedstoestand getypeerd te worden. Er wordt gestreefd naar een fijne balans tussen tekst en muziek.

Opera van Richard Wagner:

De componist Wagner had een grote invloed op het genre. Hij streefde naar de ontwikkeling van een gesamtkunstwerk, een totale verwevenheid van verschillende kunstdisciplines in één  kunstwerk. Wagners opera’s laten een voortdurende stroom van vocale en instrumentale muziek horen (= de unendliche melodie). Het zeer grote en kleurrijke orkest wordt bijna een ‘karakter’ in het drama omdat het leidmotieven (= terugkerende themamuziek bij bepaalde personen of stemmingen) presenteert, stemmingen verklankt en zangstemmen (aria’s) begeleidt. Wagner liet een ‘eigen’ operatheater bouwen (het festspielhaus in Bayreuth).   

 

 

 

5.3 Ontwikkelingen in het beroep van de musicus

Professionalisering:

Doordat er conservatoria en universitaire muziekopleidingen ontstonden, konden componisten en uitvoerende musici, een grondige en professionele vorming krijgen. Als gevolg daarvan verbeterde het niveau van beide groepen en kreeg het muziekleven krachtige impulsen voor verdere ontplooiing.

 

Sociale status:

Componisten waren minder vaak in dienst van hof, kerk of adel aangesteld (zoals dat in de periode van het Hof nog wel gebruikelijk was), maar mede als gevolg van de Franse Revolutie was dit patronage weggevaagd. Componisten werkten daarom vaker ‘voor zichzelf ‘. Zij probeerden opdrachten te verwerven maar leidden een onzeker bestaan.

 

Tegelijkertijd kwam de burgerij heel sterk op en deze had behoefde aan een eigen muziekleven, wat zorgde voor publieke concerten waar men tegen betaling van entreegeld het concert kon bijwonen. Later ontstonden de eerste concertzalen.

Het publiek wilde zowel oude meesterwerken horen, (daardoor kon de muziekgeschiedenis opkomen) maar men wilde ook wel nieuwe composities horen.

 

Soloconcerten en virtuositeit:

Mede door de toegenomen scholing, maar ook door invloed van de Romantiek, ontstond er grote belangstelling voor muzikale genieën: vaak waren dit uitvoerende musici (die ook componist konden zijn) die in een soloconcert op een enorm hoog niveau muziek speelden in een bepaald genre/instrument, met veel vertoon van muzikaal technisch vakmanschap. Door het publiek werden dergelijke virtuozen benaderd als idolen.  De nadruk lag nogal eens op puur technische vaardigheden, wat vaak tot waaghalzerij van de solist kon leiden. Er ontstond dan vaak een ‘gevecht’ tussen de solist en het orkest.

 

5.4 Genres in de muziek

·          Symfonieën (vooral Mahler – de laat-romantische componist is hiermee erg bekend geworden)

·          Symfonisch gedicht  = een programmatisch orkestwerk in één deel (Liszt)

·          Concerten: in romantische concerten werden alle klankkleuren van het symfonieorkest benut. Het driedelige schema uit eerdere perioden bleef gehandhaafd.

·          Soloconcerten (met virtuoze partijen voor de solist) – de piano maar ook de viool waren de favoriete solo-instrumenten.

·          Pianomuziek, waarbij pianosonates afgewisseld werden met nieuwe genres zoals: de wals, de polonaise, de mazurka, de ballade, de fantasie, de romance, de bagatelle, de impromptu, het capriccio, de prelude en het intermezzo. Componisten van pianomuziek in de Romantiek waren: Chopin, Brahms, Schubert, Schumann, Mendelssohn, Liszt

·          Kamermuziek, met name Brahms componeerde veel kamermuziek vooral allerlei instrumentencombinaties: een hoorntrio, pianotrio’s, strijkkwartetten enz.

·          Liederen (Schubert, Liszt)

·          Opera (Wagner)

 

5.5 Het Impressionisme: Claude Debussy

 

Het impressionisme is een overgangsperiode tussen de Romantiek en de Moderne tijd. In de muziek zie je dit ook goed: enerzijds is het een ontwikkeling die voortvloeit uit de Romantiek, maar anderzijds zijn er veel vernieuwende invloeden in de impressionistische muziek te ontwaren.

 

Het impressionisme was een stroming die in Frankrijk ontstond als een reactie tegen de loodzware Duitse romantiek. Het impressionisme manifesteerde zich eerst in de beeldende kunst, waarbij een groep schilders – aangevoerd door de schilder Monet met zijn ‘Impression,

soleil levant’ . De impressionisten schilderden wat zij waarnamen: in vaak lichte schildertoetsen gaven zij de alledaagse realiteit weer. Het licht/ de sfeer van het moment was daarbij van belang.

 

In Frankrijk maakte Claude Debussy impressionistische composities: ook al sloot zijn gevoelige muziek nog wel aan bij de ideeën van de Romantiek, toch bracht hij veel nieuwe ideeën in zijn muziek tot uiting. Hij ontwikkelde een nieuwe, rijke harmonie en probeerde bepaalde gevoelens of gewaarwordingen in zijn muziek te verklanken. Bij nadere beschouwing is de aanpak van Debussy totaal anders dan die van de romantische componisten: hij vermeed bij toonkleuring de massieve romantische tonen, door subtiele, mysterieuze, klankflarden te componeren. Zijn harmonieën klinken enigszins vaag en tastend. Vaak maakt hij gebruik van klankakkoorden die ‘vreemd’ en suggestief zijn. Zijn muziek is vaak sferisch en is grillig en quasi-improvisatorisch van karakter. Je zou deze muziek mogelijk ook wel filmisch kunnen noemen.

 

Bron: Muzikale Stijlgeschiedenis. Wouter Steffelaar.

 

Terug naar cultuur van Romantiek en Realisme