Burgerlijke cultuur van Nederland in de zeventiende
eeuw – versie na 2022
Accenten binnen het onderwerp:
·
macht
van de burger in de Republiek (bijvoorbeeld Stadhuis op de Dam);
· genres in de schilderkunst;
· rederijkers; de eerste stenen
schouwburg in Amsterdam;
· dans in het theater en in het sociale
leven;
·
religieuze
en wereldlijke muziek; muzikale genres voor de kleine kring.
Specificaties van het onderwerp vanuit domein B invalshoeken voor reflectie:
Kunst en religie, levensbeschouwing
– Visies op geschiedenis:
religieus én wereldlijk (bijvoorbeeld geschiedenis Batavieren als inspiratie
voor de kunsten).
– Diversiteit van christelijke levensovertuigingen, pragmatisme en religieuze
tolerantie (reformatie en contrareformatie).
– Diverse moralistische genres in literatuur, schilderkunst en theater;
burgerlijke, calvinistische moraal (bijvoorbeeld emblemata, Vanitas).
– Rol van het orgel en samenzang binnen en buiten de eredienst (Jan Pieterszoon
Sweelinck).
Kunst en esthetica
– Calvinistische visie op de kunsten.
– Schoonheid van de zichtbare wereld, naast invloed klassieke theorieën.
– Theater van retorisch-didactisch naar klassieke voorbeelden; theorieën van
Aristoteles (bijvoorbeeld Joost van den Vondel).
– Inventiviteit en specialisatie (genrekunst).
– Zichtbare (goddelijke) natuur (bijvoorbeeld anatomische preparaten van
Frederik Ruysch).
– Realisme tegenover idealisering (bijvoorbeeld Rembrandt van Rijn); theorieën
van Karel van Mander, Gerard de Lairesse.
– Kennis van menselijke hartstochten (kluchten en tragedies).
– Affectenleer (muziek).
– Retorica (rederijkers).
Kunstenaar en opdrachtgever; politieke en economische macht
– De Republiek zoekt zijn
plaats tussen grootmachten; Amsterdam als centrum van wereldhandel over zee.
– Ateliers van meesterschilders; studiereizen naar Italië; Collegium musicum
als 'opleiding'.
– Status van de (geleerde) kunstenaar; studie oudheid belangrijk.
– Positie van vrouwen in de samenleving en in de kunsten (bijvoorbeeld Judith
Leyster, Ariana Nozeman-van den Bergh, Lucretia van Merken).
– Vrije markt; opdrachtgevers: overheden, gezelschappen, verenigingen, burgers.
Kunst en vermaak
– Ter lering en vermaak;
vermaak als medicijn.
– Genrestukken (bijvoorbeeld Jan Steen).
– Dans in tragedies en kluchten.
– Kluchten (bijvoorbeeld Gerbrand Adriaansz. Bredero), spektakelstukken
(bijvoorbeeld Jan Vos).
– Openbare concerten (bijvoorbeeld Jacob van Eijck).
– Musiceren in huiselijke kring en collegium musicum; liedboeken.
Kunst, wetenschap en techniek
– De Republiek als
wetenschappelijke vrijplaats: universiteiten en uitgeverijen.
– Empirisch onderzoek (bijvoorbeeld anatomische theaters); cartografie.
– Uitvindingen (bijvoorbeeld camera obscura)
– Toneelmachines: kunst- en vliegwerk.
– Rariteitenkabinetten; verzamelingen als studiemateriaal (bijvoorbeeld
Rembrandt van Rijn); encyclopedische verzamelingen.
Kunst intercultureel
– Westerse expansiedrift en
koopmansgeest: moreel besef in de kunsten (bijvoorbeeld Stadhuis op de Dam en
grachtenpanden).
– Handelscontacten: bijvoorbeeld invoer Chinees porselein en ontwikkeling
Delfts aardewerk; wederzijdse beïnvloeding (beeldmotieven en vormgeving);
invoer luxe materialen (bijvoorbeeld ebbenhout, zijde).
– Weergave van andere culturen in de kunsten (bijvoorbeeld in liederen en
kluchten); reisverslagen met Hollandse ogen: mensen, kleding, flora, fauna,
landschappen (bijvoorbeeld Maria Sibylla Merian)