DANS
in de moderne cultuur:
Dit is een samenvattende tekst die
als uitgangspunt voor een inleidende les over dans in de Cultuur van het
Moderne gebruikt wordt.
Bron: Dansgeschiedenis, de
ontwikkeling van de westerse theaterdans door Bert Westra
A: Les Ballets Russes (1909 – 1929)
B : Le Ballet Suedois
C : Het Bauhaus ballet
De moderne dans :
D:
De revolutionaire periode (1900-1925)
E:
De grondslagleggende periode (1925 – 1945)
A :
Diaghilev en ‘Les Ballets Russes’- 1909 – 1929
Diaghilev was een Russische
intendant. Hij bracht balletdansers, choreografen, kunstenaars en componisten
met elkaar in contact om samen producties te maken. Diaghilev organiseerde ook
tentoonstellingen. Bijvoorbeeld een tentoonstelling over Russische kunst die
eerst in St Petersburg en later in Parijs getoond werd. Dit werd een groot
succes en vormde de aanleiding om andere Russische vormen van kunst te tonen in
het westen: muziek en dans.
Het Parijse publiek werd
overweldigd door de exotische kleurenpracht van de aankleding, de dynamische
muziek en de overweldigende orkestklanken van de Russische opera. Daarna ging
Diaghilev met het Russische ballet naar Parijs.
Er zijn grofweg vier perioden in
te delen in het repertoire van Les Ballets Russes:
1: 1909-1912: Expressionisme en neoromantiek:
Michael Fokine was de choreograaf
(bijv. Sheherazade)
2: 1912-1917: Experiment – onder
leiding van Vaslav Nijinsky (Le
Sacre du Printemps)
3: 1917-1923: romantisch realisme,
waarbij Leonide Massine de
choreograaf was.
4: 1923-1929: cocktail periode –
o.l.v. Bronislava Nijinska; en
experiment o.l.v. George Balanchine/
Serge Lifar.
Michael
Fokine- 1880-1942
Fokine was een zeer bekwaam
danser: sterk, elegant, expressief en danstechnisch begaafd. Een beroemd ballet
van hem is het door prima-ballerina Anna Pavlova gedanste: Stervende Zwaan dat
nog altijd als klassieker opgevoerd wordt. Later in 1904 kreeg Fokine nieuwe ideeën
over dans, hij vestigde daarbij de aandacht op het belang van inspirerende
muziek, eenheid van constructie en eenheid van expressie. Hij wees daarbij op
een harmonische eenheid tussen dans, muziek en schilderkunst (voor de decors).
Fokine maakte een vorm van balletexpressionisme.
Meestal hebben zijn balletten een sprookjesachtig of exotisch karakter, en
wordt daarom ook wel als neoromantisch ballet aangeduid. Fokine ging uit van
een aantal basisprincipes, waarmee hij brak met de vaste tradities in het
ballet die nog een uitvloeisel waren van de romantiek in de 19de
eeuw.
1: Bij elke choreografie hoort een
eigen bewegingsstijl die past bij het onderwerp en de muziek.
2: Alle beweging – zowel dans als
mime – dient, om zinvol te zijn, een dramatische situatie uit te beelden.
3: Bewegingen van het hele lichaam
verdienen de voorkeur boven gebarenspel. Het laatste kan evt. wel gebruikt
worden als de stijl van het ballet dat vereist.
4: Groepsdansen mogen niet louter
als decoratie dienen, ze moeten een eigen zeggingskracht hebben die past bij de
dramatische situatie
5: De choreografie speelt een
eigen zelfstandige rol en staat op gelijke voet met de muziek en de aankleding.
Vaslav
Nijinsky – 1889 - 1950
Nijinsky is wellicht de geniaalste
danskunstenaar aller tijden geweest. Hij beschikte over een voor die tijd
fabelachtige techniek en tevens over een magnetische persoonlijkheid. Nijinksy
trad met zijn werk ver buiten de kaders van de academische techniek, hetgeen
herhaaldelijk voor grote sensatie zorgde.
Zijn eerste werk was l’apres midi
d’un faune een ballet op de muziek van Claude Debussy. Nijinksy liet zich
inspireren door Griekse beeldhouwwerken en schilderingen (op vazen). De opzet
was bijna tweedimensionaal, door het gebruik van parallelle beenhoudingen en
een gedraaide torso, daarbij bijna letterlijk de griekse afbeeldingen
navolgdend. Le Sacre zorgde voor een nog groter schandaal dan zijn eerste
ballet. De bewegingstaal die Nijinsky voor dat werk gebruikte droeg een even
rauw en primitief karakter als de muziek van Strawinsky: ingedraaide beenposities,
voorover gebogen romp, de handen tot vuisten gebald, de voeten naar binnen
gedraaid.
Leonid
Massine – 1895 – 1979
Na het ontslag van Nijinksy nam de
danser Leonid Massine diens plaats in als danser en choreograaf. Massine heeft
veel geproduceerd en werkte in verschillende stijlen
1: Symfonisch werk: het ballet roept daarbij sfeerbeelden en stemmingen op en
het werk wil louter een interpretatie van de muziek zijn. De muziek kan een
symfonie zijn maar dat hoeft niet perse
2: Romantisch realisme: daarbij
spelen de verhalen zich vaak in een verleden of niet-bestaand land af, maar er
wordt wel een realistische manier van uitbeelden gebruikt. De opzet is
verhalend, waarbij veel gebruik gemaakt wordt van mime, karakterdans.
Daarnaast maakte Massine opmerkelijke
experimentele balletten zoals Parade (waarvoor Cocteau het libretto maakte en
Picasso de kostuums). Massine werkte ook mee aan The Red Shoes een
balletmusicalfilm.
Bronislava
Nijinksa – 1891 -1972
Maakte romantisch-realistische
balletten zoals de schone slaapster. Deze balletten worden vaak ook de cocktail
periode genoemd omdat zij verwijst naar de thema’s van de balletten: jong en
mondain publiek dat de tijd doorbrengt met flirten en het drinken van
cocktails. Nijinska combineerde de academische techniek met bewegingsthema;s
uit de sport, ballroom- en jazz dansen.
George
Balanchine – 1904-1983
De laatste belangrijke choreograaf
die bij Les Ballets Russes naam maakte was George Balanchine. Hij begon met
constructivistische balletten. Bij Les Ballets Russes werkte Balanchine nauw
samen met Strawinsky. Zijn constructivistische achtergrond speelde door in het
ballet: La Chatte, waarbij de beeldhouwers Naum Gabo en Antoine Pevsner de
decor-elementen maakten. Ook zitten er expressionistische tendenzen in de
balletten van Balanchine. Nadat les Ballets Russes uiteengevallen waren, ging
Balanchine in de verenigde staten verder. Daar werkte hij aan de totstandkoming
van een geheel nieuwe dansersgeneratie die opgeleid en gevormd werd naar zijn
ideeen. In 1948 kwam de oprichting totstand van het New York City Ballet.
Balanchine wist aan de academische
techniek een geheel eigen invulling te geven en kwam daarmee tot een heel
specifiek eigen stijl die gekenmerkt wordt door een sterke dynamiek. Zijn werk
omvat verschillende genres: neo-romantisch, neo-klassiek, abstract, verhalend,
expressionistisch enz.
B:
Le Ballet Suédois – 1920 – 1925
Dit was de zweedse concurrent van
Les Ballets Russes. Onder leiding van Rolf de Maré werd deze balletgroep een
zeer vernieuwende groep. De choreograaf was Jean Borlin. Het repertoire was
sterk experimenteel en spraakmakend. O.a. door de libretto’s van Jean Cocteau
die gebruikt werden (Relache, waarbij de surrealistische invloeden van Rene
Clair en Erik Satie van belang waren) en de muziek van Les Six ( een groep van
6 franse componisten).
C:
BAUHAUS: De zakelijke bauhausdansen van Oskar Schlemmer – 1888-1943
In het Bauhaus werd niet alleen
beeldende kunst, vormgeving en architectuur ontwikkeld, ook werden er volop
experimenten gedaan met theater en dans. De belangrijkste figuur daarbij was
Oskar Schlemmer. Hij maakte diverse theaterdansen, waaronder het Triadische
Ballet (in drie delen: het gele, roze en zwarte ballet) , en diverse korte
dansen: ruimtedans, stokkendans, vormendans, enz.
Ook in de dansen van Schlemmer
stond het functionalisme centraal. Schlemmer was steeds bezig met de mens in
relatie tot de hem omringende ruimte en dit in relatie tot beweging.
Meetkundige figuren in de kostuums en de choreografie waren daarbij steeds het
uitgangspunt.
Moderne
dans in te verdelen in 2 perioden:
1:
De revolutionaire periode ( 1900-1925)
2:
de grondslagleggende periode (1925 – 1945)
D: De revolutionaire periode
Hierin zoekt men naar nieuwe wegen.
Inspiratiebronnen zijn o.a. oosterse dans, arabische dans, volksdans,
gezelschapsdans en oude culturen.
Er worden geen echte
danstechnieken ontworpen. Het betreft persoonsgebonden dansstijlen. De
danskunstenaars uit deze periode maken geen ‘school’ d.w.z. hun leerlingen
werken niet door in hun voetsporen.
Namen:
Emile
Jacques Dalcroze – 1865 - 1920
Kan niet zozeer tot de
danskunstenaars gerekend worden: toch is zijn werk van belang geweest voor de
ontwikkeling van de dans. Dalcroze was musicus, componist en leraar. Hij is
vooral bekend geworden door zijn methode : ritmiek of euritmie. Daarbij was
vooral de relatie tussen het ritme van de muziek en de dans, de structuur en
frasering ervan van belang. Dalcroze maakte ook gebruik van het begrip spanning-ontspanning,
zoals dat later terug te vinden is bij o.a. Graham. Marie Rambert was een
leerling van Dalcroze en heeft Nijinsky geholpen met de instudering van Le
Sacre du Printemps.
Loïe
Fuller – 1862 - 1928
De Amerkiaanse danseres Loïe
Fuller heeft een bijzondere plaats in de danswereld. Zij werkte met licht,
kleur en beweging in haar dansen. Elektrisch licht werd door haar gebruikt in
het theater (zij was een van de eersten). Fuller kleedde zich in meters dunne,
zijden stof. De armen werden verlengd met stokken, waaraan eveneens meters stof
bevestigd waren. Haar solodansen bestonden grotendeels uit draaien om de
lichaams-as waarbij de armen, zwaaiende, cirkelende en golvende bewegingen
maakten.
Isadora
Duncan – 1878 - 1929
Duncan werd geboren in San Francisco.
Zij keerde eind 19de eeuw naar Groot-Brittannië terug, waar zij
geïnspireerd raakte door de Griekse kunst in het Brits museum. Duncan is wel de
meest interessante danskunstenaar uit de revolutionaire periode.
Haar stijl was gericht op simpele
en natuurlijke bewegingselementen zoals lopen en springen/ opspringen. Ook het
armgebruik was vloeiend en natuurlijk. De torso kon tijdens het dansen vol
overgave enorm draaien of hellen. Heel kenmerkend was het gebruik van blote
voeten, en het dragen van griekse, wijdvallende, losse gewaren. Duncan wilde
een doorgaande, vloeiende, golvende bewegingsstroom bereiken via het dansen op
de voorvoet (demie-pointe) waarbij de torso een lichte, opwaartse positie
innam. Het beeld van Nikè was daarbij een inspiratiebron.
Belangrijke vernieuwingen van haar
zijn:
A: de solar plexus is het centrum
waar alle beweging uit voortkomt. Het is de motor, het centrale punt waaruit de
grote diversiteit van beweging ontstaat.
B: de ritmes in de dansbeweging
worden bepaald door een verzet tegen de zwaartekracht of juist een toegeven
daaraan.
Duncan gebruikte vrijwel nooit
decors, maar een monochroom blauw
achterdoek.
Ausdruckstanz:
Rudolf
Laban - 1879 – 1959
Laban was geinteresseerd in de
oorsprong en mogelijkheden van de menselijke beweging enerzijds alsmede de
dynamiek en de expressiviteit daarvan anderzijds. Bij zijn onderzoek kwam hij
tot een uitvoerige analyse die hij systematiseerde in een door hem ontwikkeld
notatiesysteem (de laban notatie).
Bij Laban stond het gevoel en de
emotie op de eerste plaats. In zijn onderzoek onderscheidde Laban verschillende
typen dansers: wilstype, gevoelstype en verstandstype. Elk van deze types
zouden in de lessen van de docent verwerkt moeten worden. Volgens Laban is dans
samengesteld uit de elementen tijd, kracht en ruimte.
Mary
Wigman - 1886 – 1973
Spanning en ontspanning leerde
Wigman via een Dalcroze school, dit werd een belangrijk element in haar
expressionistische dansen. Wigman werkte samen met Laban.
De belangrijkste principes van
Wigman waren:
·
dans is een uiting van diepe en sterke emoties door
de zeggingskracht van de beweging zelf.
·
Het lichaam is een instrument dat zingt en
beweegt/trilt.
Ademhaling was heel belangrijk in
haar dansstijl, dit om de natuurlijke spanning en ontspanning teweeg te brengen
die voortgezet werd in haar dansbewegingen. Dit resulteert in een golvende,
harmonieuze bewegingsstijl. Opvallend was verder de pose-achtige bewegingen van
heup, armen en handen. De thematiek van haar dansen was somber. Het karakter
expressionistisch. Zij gebruikte vaak maskers bij haar dans.
Kurt
Jooss - 1901 – 1979
In 1920 werkte Jooss samen met
Laban. Hij raakte beïnvloed door Laban en Wigman en de avantgarde beweging.
Jooss bracht in zijn werk een synthese tussen de academische ballettechniek en
de Ausdruckstanz tot stand. Vaak deed hij een beroep op pantomimische
elementen. Kenmerkend voor zijn werk is verder het toepassen van poses ter
verduidelijking of versterking van een bepaald gevoel of emotie die op een
zeker ogenblik bij de toeschouwer opgeroepen moet worden. Der Grune Tisch uit
1932 is een van de belangrijkste werken van Jooss.
E:
de grondslagleggende periode
Er worden nieuwe danstechnieken
ontworpen (Graham, Humphrey, Laban, Wigman). Expressionisme in de dans. Er
ontstaan dansgezelschappen en – scholen rond bepaalde danskunstenaars. Er
worden methoden ontworpen om de danskunst over te dragen aan anderen (ook
amateurs).
Martha
Graham – 1895 - 1991
Graham is afkomstig uit de V.S.
Van Delsarte* had zij de relatie tussen
lichaam en geest, het belang van bewegingsanalyse, spiercoördinatie en
evenwichtscontrole geleerd, alsmede het belang van ademhaling.
Al deze elementen zijn op de een
of andere manier in het werk van Graham terug te vinden. Zo ligt bij haar de
aanzet van de beweging (evenals bij Duncan) bij de Solar Plexus. Voorts wordt
gewerkt met het principe spanning-ontspanning (Dalcroze, Laban) bij Graham werd
dit de contractione-release genoemd. Met deze contraction-release is het ritme
van de ademhaling verbonden. Daarnaast
deed Graham afstand van de bij de academische techniek gehanteerde uitdraai van
de benen. Het hele karakter van de Graham techniek is bovendien veel aardser
gericht en doet geen pogingen de wetten van de zwaartekracht te ontkennen zoals
dat bij de academische techniek wel het geval is. Bij sprongen zijn de benen
vrijwel altijd in een hoekige en niet-gestrekte positie. Voorts speelt de
spiraal in veel bewegingselementen een rol.
In haar choreografieën gaf Graham
de uitwerking van bepaalde hevige, menselijke emoties en psychische conflicten, zoals doodsangst,
jaloezie, hartstocht, noodlotsbesef e.d. weer. Hierin volgde zij de in de
psychologie ontwikkelde archetypen (Jung). Deze aspecten krijgen gestalte aan
de hand van thematieken en personages die ontleend zijn aan de Griekse
mythologie of de Spaans-Amerikaanse cultuur.
Graham werd overal ter wereld
nagevolgd. Haar techniek is bekend geworden onder de naam: Graham-techniek. Zij
heeft dus een school van navolgers gekregen.
* Delsarte was een franse
danskunstenaar uit het einde van de 19e eeuw, die een gebarensysteem
vastlegde gebaseerd op een driedeling van het menszijn: intellectueel,
emotioneel en fysiek en deze worden begrensd door de drie natuurwetten: tijd,
beweging en ruimte
Samenvatting uit:
Dansgeschiedenis, de ontwikkeling van de westerse theaterdans door Bert Westra